[XX] Brief uit Brooklyn - 9
[juni 1965]
Morgen is het mei. Vandaag is het daardoor voor de Vaderlands sprekenden, de fjaardag van de Knin. Ik had dat niet, nooit meer, opnieuw beseft, als ik niet opeens een uitnodiging kreeg van het consulaat, voor een viering op een uur waarin ik moest werken. En waarachtig, nu ik tussen twee prijzen zit, en uit iedere prijs de vlaggen des vaderlands voelbaar wapperen, - prentje van schoorsteenmantel waarop het onooglijk kleine Zelfsnaveldier tussen twee geweldige zwaar Verzilverde en Gekrulde Oordeelvellen -, streepje komma, nu is de geestige Vroman de draad van zijn zin kwijt.
Weet je wat het moeilijkste is van deze brief? Dat ik tussen elke twee zinnen door probeer uit te rekenen of degenen die deze brieven lezen, zoveel belangstelling voor mij (mij! en dan typ ik dit nog wel in onderhempje gekleed zodat ik het saaie dunne krulhaar op mijn onderarmen kan zien kriebelen!), voor mij, zeg ik, hebben dat ze ook al weten dat ik weet dat ik met Tineke en de kinderen de 19de mei weer in Holland kom en er ook in maart was, en of ik nu nog iets moet uitleggen en wat een flauwe kul het dan zou zijn om dat zelf te gaan doen, dan wordt het zo'n autobiografie van een kogelstoter of zo: ‘Nooit zal ik het machteloos gekerm van Bart Aergenbakkes vergeten, toen ik met een laatste vetverterende Dubbele Palmstoot de loden Klont op deze Gulden Boodschap uitzond: Vroman Werpt Zeven Strepen en Wint Opperbeker.’ Ja vrienden, wat bovenmenselijke oerkracht al niet vermag, dat is iets waar wij allen slechts grote et cetera, et cetera, ach ach ik word nog eens helemaal nutteloos van verlegenheid, bah en ik maar met die vent opgescheept, kom, ik zet hem even het raam uit.
Zo, nu is alles rustig. Het is vandaag pas warm gewor-