| |
[XIX] Brief uit Brooklyn - 8
8 januari 1965
Beste allen, - Nu is het pas winter, de honderden gekleurde lichtjes tegen de huizen in de straat, knipper knipper eerst Kerstmis tegemoet en ten slotte nieuwjaar achterna, zijn uitgeknipperd en van nu af tot de lente is het 's nachts gezond en vreselijk donker. Maar zondag waren we naar de bruiloft van Su Lin (Lily) Din in Chinatown. Nu zal ze nog maar twee weken lang onze secretaresse zijn in het hospitaal. Voor ze trouwde had ze Jims portretje al voortdurend een beetje hier en daar recht te zetten op haar bureau, en keek met haar onmogelijk mooie gezicht naar hem terwijl ze typte. De laatste ongetrouwde dagen zat onder de kiek een cent geplakt. Waarom die cent, vroeg ik. ‘O’, kakelde ze meteen, ‘hihi, dat is heel vreemd met die cent, die lag op de grond maar glom helemaal niet dus ik dacht, een cent, weet je wel, maar toen ineens, nee ik stap er toch niet overheen dacht ik ineens, ik raap hem op, nou dat dee ik en ik poetste hem op en daar is hij, voor geluk, soms heb ik van die ideeën, ik weet gewoon niet waar vandaan, net als een paar avonden geleden, ik zou spaghetti en meatballs koken en dacht één pak, nee, twee pakken, nee, ik neem anderhalf heb je ooit, anders gebruik ik er altijd maar één.’ En waarachtig plotseling kwam er zeker onverwacht bezoek en je had precies genoeg, vulde ik gretig aan. ‘Nee,’ zei ze verbaasd, ‘maar we hadden nog wat over.’ En lachte. Je lacht om alles, zei ik een keer en begon haar uit een Webster woordenboek
| |
| |
voor te lezen. Ze lachte tot de tranen langs haar haast onmerkbare Chinese neus biggelden, iets wat ze eigenlijk niet graag doet want dan loopt ook de zwarte mascara (waarmee ze zich een Oosters Voorkomen tracht te geven) mee. Nou zondag dan wij (Tineke en ik), een hele eer want er waren maar tien Amerikanen uitgenodigd en totaal 750 gasten, per subway naar Manhattan. In Canalstreet uitstappen en de winderige middag inklimmen. Het woei sterk naar ijsmessen. We liepen krom als van droogte. In Mottstreet, het hart van Chinatown, waren weinig toeristen te zien als we soms opkeken of we er al waren. We stortten ons precies om twee uur de Transfiguration Roman Catholic Church binnen. Het was al vrij vol binnen, maar met veel lucht erboven, en de heiligen, sommige met Chinese gezichten, hingen ruim. Er waren veel kinderen. De meeste wilden kijken en zeiden soms bijna niets. Achter ons was de kleine groep speelsters zich met orgelmuziek en in bruiloftskostuums maar zonder coulissen aan het opstellen, en ten slotte begon de voorste maagd in het donkergroen zich mooi voorwaarts te bewegen: een geheel westers buurmeisje van waarachtig maar veertien. Het werd gevolgd door iets op de grond waar alle passagiers naar omlaag keken, iets raars met een sleep dacht ik eerst, maar ontdekte toen het een open plek tussen twee banken passeerde dat het een drie centimeter hoog nichtje van de bruid was, ook in het donkergroen, met bloemenmandje. Daarna Lily, ach ach, bijna te lief. Tegen het witte altaar met witte geloofswerktuigen stak de westerse priester met rood rond hoofd en zwart haar net zo af als de twee kruisknapen of hoe dat heet, met hun Chinese ronde hoofden en zwart haar. In twaalf minuten kwam het clubje feestgangers haastig van wettigheid terugwandelen. De bruidegom Jim grijnsde, een gezonde jongen die een volmaakte vrucht had gevonden en er nu zijn tanden in ging zetten, echt lekker toch wel zo iets. Toen we ze gefeliciteerd hadden gingen we de kelder in,
dronken daar sap
| |
| |
en aten koekjes met Marty (beheerder van ons biochemisch lab) en zijn vrouw en een neger van het hospitaalkantoor, en kregen plakjes bruidstaart door Lily gesneden. Marty besloot ons wat rond te rijden tot het tijd was voor het banket. Het woei sterk naar brekende ijsplaten en wij kermden witte pluimen. Binnen de auto werden we langs van karton en narigheid lijkende doodstille werkstraten gereden, en Fifth Avenue op, waar het nog overwulps van kerstetalages was. Toen we de verwijfd verlichte galerijen van draperie verlieten en het schemerende Central Park doorslingerden begon Tineke daar niet tegen te kunnen, en we verlieten dus zo vriendelijk als de angst mij toeliet, het zachte vervoermiddel. We liepen krom naar een subway. Het woei sterk naar verse glasscherven en wij snakten ontastbare watten uit alle ademspleten. In Mottstreet was het nu donker, Tineke kiplekker en alles, zij ook, helemaal Chinees. Ni jau chrfang ma, knarste ik zo nu en dan. Het Port Arthur Restaurant had zoveel gevels, afdaken, tempelhoeken en andere hulpmiddelen dat het onmogelijk leek om binnen te komen zonder door oosterse deurposten in tierelantijnen te worden gesneden. We gingen de trap op naast de zaal waar een kip achter glas voor kwartjes gedrukte toekomsten voorspelde door deze op te pikken en in een brievenbusje te laten vallen. Boven was het al vol: mensen rondom tafels, houten krullen in de lucht, door in krullen gehangen lantarens verlicht. Wij pasten precies naast Marty et cetera aan de Amerikaanse tafel: lepel en vork zowel als stokjes. Ik natuurlijk met stokjes eten, en minder geschoolden, mij nabootsend, schenen spoedig zo nu en dan met enge lange vingers te knippen zodat boutjes door de lucht vlogen; maar eerst moesten de Kantonnese toespraken gekraaid worden. Lily's broers Wilbert en Egbert uit Californië, die haar meestal Bubele noemen, kwamen soms iets van het eten uitleggen: ‘hoe noem jij dat?’; ‘ik noem dat eten’;
‘dat is een kip waar al het been is uitgehaald maar intact gehouden en met gort en paddestoe- | |
| |
len gevuld’; ‘dat is haaievinnensoep’; ‘dat is een heel grote, zo dik, schelp? zeeding dat ze helemaal van binnen, eet gerust’; en ach, er was een schaaltje met stukjes van een kleine, kleine vogel, en daar naast een grote gele citroen lag het gebruinde kale gezichtje ervan, in diepe slaap met wijd opengesperde mond, geeuwhongerspijs. Lily kwam langs en legde haar kleine, kleine handen op tafel, doezelig knuffelden ze elkaar onder de zeven armbanden en vier ringen van jade en diepgeel goud, Chinees goud zei ze, bijna zo diep als het Mexicaanse en de jade is voor geluk. Ook haar moeder kwam langs, met verwanten en een groot blad vol kopjes heel bleke geurige thee en roze envelopjes. Ik gaf de vrouwelijken aan tafel elk een kop, maar toen ik er een voor mij zelf wou nemen lachte ze, en achter haar klonk in het Engels dat het alleen voor de dames was, en de envelopjes, blijf af, dat was geld voor de bruid! Negen gangen later kwam de donkere thee voor beide geslachten en onmiddellijk trok iedereen jassen aan en vertrok. In de koele gang stonden het echtpaar en familie op een rij handen te drukken, te geven en te schudden, en buiten waren we. Het woei er sterk naar stukgevroren stekelvarkens, en deed nauwelijks aan een weersgesteldheid denken. Daardoorheen konden de van neonbuizen vervaardigde symbolen niet beter doen dan de kou bijlichten, maar het was nog druk op straat, onmogelijk oude behangen mannetjes, trossen bereisde groente en ongewone onderdelen van dieren, een tafeltje midden op straat met een sigarenkistje vol aantekeningen erop, alles zag eruit alsof het warm was. We waren om negen uur thuis. De hond moest alles van a tot z aan ons ruiken en lachte zich een aap.
Dat is alweer een week geleden, het is alweer zondag, maar niet dezelfde tenzij hij grondig is veranderd: het sneeuwt, het is stil in huis, Peggy neemt een lang bad met haar lange donkergoudblonde bruine haar. Beide kinderen zijn ernstig aan hun mid-term examens bezig. Daar komt
| |
| |
Peggy net binnen, al aangekleed, een dikke laag watten onder haar Beatle-achtige bangs vastgezet: dan blijven ze bol staan. Ze is naast mij gaan zitten en probeert nu het begin van deze alinea te vertalen; terugvertaald van haar Engels heeft ze al: dat is alles een zwakke gelatine, het is allemaal zondag tien jaar geleden woensdag: het sneeuwde. Tineke is bezig rondom op te ruimen, de hele slaapkamer is vol dingen die ronde schuimkoppen van papier dragen, en de boeken die we nodig hebben liggen onder de tijdschriften die we niet nodig hebben omdat daarop de papieren liggen die we wel nodig hebben. Het is zo stil dat de hond er soms van staat te kijken, drie en een halve seconde naar het oosten, twee naar het noordnoordwesten. Geri zit in haar kamertje en plakt kranteknipsels over Zuid-Amerika in; de hoek van ramen rondom haar bureautje is helemaal wit van lucht en wereld op twee rood gejakte kinderen na, ver weg tussen de witte huizen. De klok tikt, mijn bloed gaat rond overal waar ik ben, moest eigenlijk ook door dit papier heen en terug veranderd. Vrede bestaat uit niets, zou je haast denken, maar zo lijkt het misschien alleen. Tineke komt met de atlas aanzetten om de national parks te bekijken: een lodge in Shenandoah nemen? uitkijken van de Blue Ridge Mountains omlaag op wolken en groen land? Een cabin in Yosemite, zelf koken, slapen in de wind die koud van de gletsjers komt, met het ruisen van water, en de beren die met hun stevige harige neuzen deksels openduwen en laten vallen in de nacht? Grand Canyon, zo open als een lage badkuip? Grand Teton, Mount Rainier, Sequoia, als het zomer wordt, vanhier naar Cataloochee Ranger Station, zoveel mijl, volg de Big Arroyo tot Kaweah Gap, neem de bus met rooie veren, bel aan bij de versteende hut in het Inktvogelbos en vraag naar Wouaap, draag altijd zaagsel, Knarspad kan op 2300 voet afgehaakt worden, bewaar aangeschoten vleesplanten voor bezoekende Slurfdieren, achach was het maar vast
zomer. Leo.
|
|