| |
[XVIII] Brief uit Brooklyn - 7
6 november 1964
Dag. Tineke en de kinderen zijn girl aan het scouten. Alleen de hond is in huis; opgekruld, achter mij; slaapt niet. En vlak in de buurt, de knieën vlak bij, wasem van de handen daarop te voelen, ben ik zelf natuurlijk. Als ik ergens alleen ben, stel ik me maar tegelijk voor dat ik volslagen door iedereen ben verlaten, anders heb ik er zo weinig aan. Een goede aanleiding, dit alles, om eens over een tegenovergestelde ervaring te vertellen.
Een paar weken geleden ging ik namelijk, in plaats van per auto opgehaald en naar het werk, per subway en naar Manhattan, waar een vierdaagse bijeenkomst over de structuur van water woedde. Ik liep dan, met programma en uittreksels in mijn zak, onder de reeds te doodgroene bomen en door de veel dodere bladeren naar het stationnetje, door een tourniquet en een met cement versierde ijzeren trap op. Er waren wat mensen. Het was half acht aan het worden bij ze als de trein aankwam, wat scheef, voorgevel voorop met een mannetje erin. Ik herinner mij een ochtend het best omdat ik, waarachtig, dacht dat ik je daarover maar eens moest schrijven. De geoefende wachters stonden al van tevoren in kluiten met zes meter ertussen in overal, waar ten slotte inderdaad de schuifdeuren van de trein stilhielden. Ik werd vrij voorzichtig door drie kortere dames met hoog haar ter
| |
| |
zijde gedaan, en kon dan ook geen zitplaats vinden toen ik popelend van beleefdheid volgde. Ik besloot dus onmiddellijk in wraak uit te barsten en haalde de bundel uittreksels uit mijn zak om de stomme zitsters duidelijk te maken dat er een man van de wetenschap voor ze stond, hoewel ik de meeste stukjes al had gelezen. Midden in het herlezen van Scheraga's ‘The effects of solutes on the structure of water’ stopte ik doordat de trein stopte; Kings Highway, de deuren schoven open, een menigte stroomde als levensgroot water rond mij binnen en stolde. Waar ik mijn hand aan een verticale stang had vastzitten werd ik bedrukt door de vrij hete muis van een andere hand dan de mijne, uit een ander soort pak stekend. Terwijl ik daarnaar keek werd mijn zodoende naar voren gewende wang ook eventjes warm zoals anders bij het in bed zijn kan gebeuren; ditmaal echter was het van een meisje dat blijkbaar had uitgeademd, en vrij streng hoewel nogal mooi tegen mijn buik stond. Van achteren had ik het niet zo goed: daar werd ik door een korte en scheve vrij oude vrouw verzorgd die ietwat kronkelend met een mij onbekende stond te praten. Vooral het schouderophalen, waar het gesprek of haar hypothalamus blijkbaar om vroeg, onder tegen mijn schouders aan, wekte bij mij de behoefte om een lichtgele benige briefopener uit mijn wervelkolom te doen ontspruiten met voldoende kracht om het jasje van mijn nieuwe pak open te rijten en het mens aldus een kort ogenblik de draad van haar verhaal te doen verliezen. De kracht hiervoor blijkbaar missend, concentreerde ik mij op mijn voorkant, vooral omdat de trein weer stopte en de volgende golf mensen het meisje nu toch beslist aan mij opdrong. Mijn eigen zogenaamd vrije hand welke de papieren der bijeenkomst nog vastklemde, stond echter nogal in de weg. Ik kon deze nu niet meer omlaag brengen, omdat de onderarm die hem aan mij verbond, reeds in haar oksel drukte, en de bedoelde beweging zou mijn met paperassen
gevulde vuist tegen haar lippen hebben geperst. Ik kon dus
| |
| |
niet anders doen dan alsof ik las, maar kon het drukwerk niet verder dan vijftien centimeter van mijn ogen wegduwen zonder haar pijn te doen. Ik liet dus mijn pols verslappen zodat de tekst tussen ons verdween. Ze had zich beslist voor dichtbij opgemaakt en zag zo kreukelloos als een vrij nieuw theekopje zonder thee. Vreemd dat het strafbaar kan zijn om zo maar een juffrouw aan te spreken; speciaal, dacht ik toen, wanneer zij zo nabij is dat men de poeder van haar puistje af zou kunnen likken en dat niet eens graag doen. Ik ben namelijk, merkte ik toen toch wel duidelijk tegen mezelf, wel erg veel meer op Tineke gesteld. Geen puistjes geen poeder. Onder andere. In ieder geval was het heerlijk om ten slotte uit te stappen en de straatlucht in te ademen. De bijeenkomst was in een overdreven groot hotel, en daar weer de balzaal van. Van uit gevaarlijke gedrapeerde hoogten keken lege en toch buikige balkons op de schamele geleerden neer. Niemand werd door iemand aangeraakt.
Nu is het intussen alweer verkiezing geweest. Onze opinies, zoals we van onszelf al verwacht hadden, zijn onverdeeld, maar ik mag vanwege mijn regeringsbaan geloof ik zelfs geen speldje op de aamborst dragen. Geraldine en Peggy daarentegen zijn vorige maand Bobby Kennedy gaan zien toen die vlak in de buurt een propagandahapje zou gaan eten. Geraldine, die zoals je geloof ik al weet, verleden jaar of later plotseling van mountain lions (zien, beschrijven, bedichten, tekenen en willen hebben) op Beatles (zien, et cetera) is overgeschakeld, heeft zich daarbij zo ontzettend vervrouwelijkt dat haar bureautje tussen de krijtjes voor papierwerk nu is opgevuld met potjes en staafjes blauw, zwart en wit voor het eigen hoofd. Bovendien werkt ze elke ochtend als een spin aan een verscheurd web, om het haar vanaf het achterhoofd op te bouwen. Op zon- en feestdagen komt ze dan ook tevreden uitdagend als het lijkje van een verhongerd klein mannetjesbaviaantje te voorschijn, terwijl Peggy tot onze opluchting in een gladde en zeer sierlijke pe- | |
| |
riode is. Geraldine en Peggy dan hadden een poster gemaakt en naar Bobby's punt van aankomst gedragen. Links onderaan hadden ze een kiek van de echt geloof ik wel aardige jongeman geplakt, en rechts een van tien maal raaien de Beatles natuurlijk, en erboven: ‘Bobby 45th Beatle’ (4 is een afkorting voor for). Ze kwamen ongelogen vier uur later terug, het ding volkomen gekreukeld, zij volkomen gelukkig: ze hadden vooraan gestaan toen hij uitstapte en hij had beslist even met een scheef hoofd gekeken en geglimlacht, en zijn haar was zo prachtig zei Geraldine, het leek net stro je kon gewoon zien hoe het aanvoelde.
De verkiezing zelf ging vlot, wat ons betrof. We gingen samen stemmen, Tineke en ik, toen ik van het lab thuiskwam. De hond wou ook mee, niks hoor gekke hond. Het begon al donker te worden. We liepen de hoek om; het huisje waar we altijd moeten zijn was vol wit licht, en wat daarvan uit de open deur kwam werd niet onderschept, er waren dus haast geen mensen. Drie politieagenten, twee tafeltjes met blanke en negerdames achter de grote boeken, naar het verste tafeltje, onze namen opgeven, zij die vinden, wij tekenen onder onze vorige handtekening, Tineke eerst het hokje in, het grote rode handvat van links naar rechts overhalen om het gordijntje achter zich te sluiten en automatisch de machine open te schakelen voor stemmen, zij het natuurlijk te lief doen, het ding niet willen, meneertje terugschakelen, kastje dicht, wijfje slechts peinzende onderbeentjes vertonen, klikklik; klikje. Klik? klikkelikkert, rang, kassie open, zij druit en grijnzen, ik erin. Handvat met daverende slag omhalen. Stilte en eenzaamheid. De Natie houdt Hare Adem in. De namen der heren waren smekend voor mij afgedrukt rechtuit aan het kijken. De grendeltjes naast mijn vrienden kon ik griezelig makkelijk neerdraaien. Kruisjes verschenen ernaast. Ik was klaar. Nergens ging een bel, en een vriendelijke doch ietwat harige hand met schone korte nagels werd nergens uit het toestel gestoken en greep dan ook niet
| |
| |
dankbaar de mijne. De stemming in New York ging pas om negen uur dicht, maar we zetten toch om half acht maar vast de televisie aan. Channel 4. Huntley en Brinkley waren al druk bezig, in enkele staten waren al resultaten binnen en de computer rekende ze al om. We hadden gehoopt dat het niet te snel zou gaan, want dan zou Johnson misschien al als winnaar zijn berekend voordat de mensen in het westen gestemd zouden hebben, die dan misschien zouden thuisblijven. Gelukkig onderbraken de twee hun opsommingen van ‘percentage of votes reported: one; projected winner: Johnson’, met aanmaningen naar california: ‘dit klinkt wel allemaal boeiend, maar als jullie daar nog niet gestemd hebben, laat dan je toestel even staan, ga stemmen, en kom dan terug om naar ons te luisteren, we zijn hier nog wel een tijdje en we zullen jouw stem met genoegen meetellen.’ Overal waren verbindingen heen, flap, Johnson headquarters, flap Humphrey, veel zwetende jonge mannen en glimmende meisjes, over elkaars hoofden papieren en uitroepen gevend, erg bezig, flap Goldwater headquarters, een zwembad, enkele jongemannen in witte jasjes en zwarte strikdasjes, rondslenterend en van nogal veraf gezien. Flap een onzichtbare Keating, we hebben toch maar niet op hem gestemd, gedeeltelijk vanwege zijn angstige bekje en benepen oogjes. Ik begrijp niet hoe het stemmen vroeger nauwkeurig kan zijn geweest, toen televisie nog niet bestond; ik meen Keating en Kennedy nu precies te kennen. De volgende dag op het lab echter zei een meisje dat ik toch verder ook wel meen te kennen: ‘hu die Kennedy, ik vind hem echt eng, vreselijk wreed en roekeloos, nou, dit land heeft zijn beste tijd gehad, de communisten kunnen nu rustig overnemen.’ En haar man is democraat! Wat een onbegrijpelijk diepe afgronden zijn er toch overal, en hoe bros en bizar zijn onze bruggen. De kinderen komen hun badkamer uit, ze wasten hun haar met bier, Peggy is twaalf en speelt de
fluit, de wimpers waarmee zij haar ogen sluit en haar haren ruiken naar wier, en over
| |
| |
de straten de donkere straten? laten we daaaar maar niet over praten, daar loopt een vrouw met een dierelier, daar loopt een vrouw met een dier. Een herdershond eerlijk gezegd, en verder is er ook niets bijzonders. Dag! - Leo.
|
|