negerkindertjes, is ze hoogstens ietwat Portoricaans, voornamelijk een hongaarsachtige blanke. Als ze op een hete zomerdag aarzelend in een lichte jurk op een voetpad staat, met zwaar beboste bergen achter haar, tussen Haynes Falls en Sunset Rock, dan is ze zo indisch als jij, om maar een uiterste te kiezen.
Er zijn weinig indische gewoonten die we hier hebben behouden of hersteld, zelfs voor de zomer als het zo warm is als Tandjong Priok. Een van de meest oosterse verschijnselen die Tineke gemaakt heeft is geloof ik ons oudste kindje, Geraldine, die nu acht is, blond haar en duistere ogen heeft, en een huid waar zon en aarde aan schijnen te hebben deelgenomen. Ze kan op straat lopen als er een slokan naast de weg is, en heeft zowel de smakelijkheid als de behendigheid van een gebakken kip; haar haar geurt dan ook naar nogal verse soep. Toch heeft Peggy Ann, die met de witmenshuid, de grotere tropische ogen van Tineke, en die zijn het meest indische waarin men zich kan verliezen. Wanneer men zichzelf bijvoorbeeld bijzonder klein waant, en dan het montuur van haar bril beklimt, kan men reeds spoedig door het niet al te dikke glas de grote, warme ernst waarnemen waarmee het oog peinzend voortblikt. Het is gemakkelijk om onder de vrij ruime brug van dit montuur door, de ooghoek te beklimmen, waar wij in de schaduw van de ietwat mongoolse plooi welke door het bovenste ooglid gevormd wordt, kunnen uitrusten. Het is er warm, en de aanwezigheid van sporen traanvocht is aan een lichte regenachtigheid van de atmosfeer te bemerken. Verkwikt stappen wij voort, nu langs het smalle, gladde pad waar wij aan onze ene zijde de steile, spiegelgladde wand van het oogwit hebben, dat niet wit is maar zo wit als het wit van Delfts blauw en van ivoor, en aan onze andere zijde de lieve gevaarlijke afgrond van het glooiend wangevlijs. Donker, donker glijdt nu de iris op ons af, en de pupil opent zich wijd om ons op te nemen. Eindelijk zijn wij dan in Indië; omziend ontwaren we nog slechts