scheuren der dingen en mensen, waardoor het een het ander blijkt te zijn is ook mij een boeiende hoewel soms wat rommelige bezigheid, maar ik durf het veelal niet, zoals anderen, op levenden of op mijzelf te betrekken, en heb waarschijnlijk te grondig geleerd dat het menselijk bloed rode, witte cellen en bloedplaatjes bevat, maar geen bloemen, paarden, nagels, gebroken klapstoelen en ander wrakhout. De gedichten der experimentelen doen mij het meest denken aan de Kerfsproken der vissers van Borgteghas, ten noorden van het door stormen gegeselde Breghbulsterdulkland. Deze mannen immers verliezen na hun vijf en zestigste jaar het spraakvermogen; zij zoeken zich dan een door het brakwater glad geschuurde bonk Steen- of Traantrekkershout, waarin zij met het vaak reeds vergramde oogmesje hun kerfsproken snijden. De woorden hiervan zijn door vormen weergegeven van onafgesproken aard; heilbot, drassig, het snikken, Knieswortelsoep en een geluid dat door het stuipen van vele vissen op
een nat dek wordt veroorzaakt, kunnen bij voorbeeld alle worden aangeduid door een stompe komma, doch ook door elk ander teken; en de verhalen gaan onder de oude voelende vingers bij het rond en rond keren van het Kerfsprookstuk in elkander over op een aangename, ontroerende en onontwarbare manier. Het is te waarderen voor blinden, doven en pasgeborenen; en zelfs de baldaden van de jeugd, zoals het aanbrengen van een kiesafdruk, een spijkergat, kunnen niet erger doen dan een verrassende wending aanbrengen in een oud verhaal.
Zo ten minste lees ik een experimenteel te noemen gedicht: min of meer met reumatisch bedoelde vingers over de woorden omlaag glijdend, en zinnen fluisterend die niet voorkomen in de letterlijke tekst.
Als nu deze brief wat kort schijnt, misschien kan men hem dan drukken met hier en daar twee tot vijf woorden per regel, want daartoe zijn ze alle oprecht genoeg gemeend en berekend.