| |
| |
| |
[II] Brief uit Amerika
17 mei 1952
Beste Geert, Hier is dan tegelijkertijd een antwoord op je brief van een maand geleden en de eerste brief voor Libertinage, Egalitage; tenminste als je hem zo en in zijn geheel of in stukken wilt publiceren.
Je moet natuurlijk niet denken dat ik het over politiek en economie, of hoe die dingen heten, zal hebben, tenzij ik geheel gek word.
Ik zit - om je maar meteen een scherp beeld van de Verenigde Staten van Amerika, met inbegrip liefst van Hawai en Alaska te geven - met mijn dochtertje Geraldine, dat we Gerritje noemen, op mijn schoot, te typen. Het is Zondag, speciaal hier in New Brunswick. Op Zondagochtend worden we altijd gewekt door de drommen mensen die naar de katholieke kerk gaan. De kerk is maar vier huizen van ons weg. Deze huizen zijn respectievelijk: een kelder met een antieke boekhandel (17e en 18e eeuwse boeken) met ineenstortend woonhuis, een begrafenisondernemer, tegelijk coroner en notaris met een paar oude kreupele zusters die alles weten, een katholiek jongerenhuis of zo, het huis van de priester (die met kerstmis altijd een paar stenen koeien en heiligen op zijn voortuintje heeft staan). Op zo'n ochtend, Zondags, worden we niet wakker van de wekker maar van de robins (merels met rode borsten). De zon schijnt dan al door de rolgordijnen binnen en werpt schaduwen van de esdoornblaren op het in dit land toch reeds wildgebloemde behang. Zachtjes parkeren dan al wat auto's, en komen er netjes roepende kinderen uit. Het wordt dan weer stiller. Hier en daar piepen wat katrollen van de waslijnen, waaraan sommige vrouwen of mannen witte dingen te drogen hangen. Later komen plotseling drommen mensen aan de straatkant langs, die lachen en met portieren beginnen te slaan en een
| |
| |
beetje te toeteren soms. Later komen anderen voor de tweede voorstelling, denk ik. Vreemd genoeg horen we weinig Hongaars; de talloze Hongaren gaan waarschijnhjk naar hun eigen kerk. De stad is tenminste altijd vol gedrukte aankondigingen met een korstig kiekje en de woorden Szalbic Brdznica of zo, achter winkelruiten speciaal; de winkel is van Vargas Groceries, of Szabo's Liquor Store.
Wat voor mensen wonen hier? Ik heb even het telefoonboek gehaald: Albertson, Albrecht, Albro, Alcamo; of b.v. Baptiste, Barabutes, Barady, Baranek; of, erger nog, Page, Thos. E., Pagniozzi Wm, Painters and Decorators Union, Local No. 834, Paitakes Adam, en hieruit heb ik niets weggelaten. Onze landlords komen uit Bessarabië en Rusland; hun gesprekken met de behangers, die Italiaans zijn, en de Hongaarse timmerman, zijn onvertaalbaar, voornamelijk omdat ze in een zelfbedachte taal worden gehouden:
Landlord: So? I told you already the color, so wots widde stallink?
Behanger: I no carede colo, I carema roomade pape, whereday go?
Timmerman: I fix. I make windo de cord, make fix de wall, is no good, what fix?
De meeste kinderen van al deze mensen spreken echter al zuiver slang. Vermoedelijk omdat New Brunswick niet groot is, en de groepen dikke oude vrouwtjes met hoofddoeken om, zijn in hun kleine wijken nog makkelijk bereikbaar. Anders dan in New York. Daar kan je 's avonds in de zomer door straten rijden in het lamplicht, onder bogen van gloeilampjes door, langs een gewemel van karretjes met gebakken voedsel, ook aan guirlandetjes, en guirlandes van dansende, zingende mensen: dat is de Italiaanse wijk; luidsprekers galmen Italiaanse liedjes. Als je dan door een zee van klerenwinkeltjes naar het Noorden gaat, kan je uitkomen op Fifth Avenue, die zo breed en glad is als een gracht, met bussen zo stil en hoog als onbeladen schepen, en ver- | |
| |
derop, voorbij de honderdste straat, wonen negers, waarvan vele toch eigenlijk geen negers zijn: ze spreken Spaans of Portugees. Ik heb daar eens een doosje schroefjes gekocht, voor een tentoonstelling die we in een groot ziekenhuis hadden daar in de buurt. Het spijkerhandelaartje was te horen, maar niet te zien, want het winkeltje liep toe als een nauwgenekte donkergroene fles. Iemand stond er kwaad wat te kopen in een zwarte cape, met het gezicht van een Hindumeisje, dat ik vroeger eens heb ontmoet; maar dit meisje sprak iets spaanigs. Ze stampte met een voet, en toen er niet terug werd gestampt, knipte ze met haar vingers naar het kleine kereltje, en draaide zich zo snel af, dat haar cape, die naar regen, roest en gras geurde, mij langs de keel sneed.
Toch ben ik niet graag lang in New York. Acht maanden heb ik er gewoond, de laatste tijd daarvan heen en weer reizend naar New Brunswick: toen had ik mijn baan in het St. Peter's Hospital hier al. Mijn baas, Dr. M., reisde toen ook nog heen en weer. Later ging ik nog vaak met hem naar New York, in zijn auto. Ik moest hem dan wakker houden door het stellen van moeilijke vragen; want hij slaapt maar zes uur, en werkt er twaalf, ontbijt en luncht niet, en zijn ontspanning bestaat uit zeer hard tennissen of even hard luisteren naar muziek. Hij is lang, zijn auto is breed, de highways zijn erg wijd, de wielen zoemen en zoemen maar, soms regent het en dan suizen ze; maar altijd met een vloed van Brahms, uit zijn radio, of liefst van Cesar Franck, of gretiger nog, van Prokofieff. Was het concert niet helemaal uit, voor we de tunnel naar de stad in moesten, dan reed hij wat langzamer dan tachtig kilometer; want in de lange tunnel is geen radio-ontvangst. Eenmaal in de stad, temidden der honderden onbekenden die ik alle al honderd maal heb gezien, overvalt me altijd het sullige gevoel van een takje in een mierenhoop. Als ik dan 's avonds laat terugkom in New Brunswick, de trein zijn eigen weg is gegaan, ook al het don- | |
| |
ker in, en op straat zijn misschien drie mensen, waarvan twee samen lopen en een ergens staat, en ik ga een donkere hoek om en een donker stoepje op, en doe de voordeur open, en in de tweede kamer vind ik ons bed, met Tineke erin en een groen lichtje erboven;... wou ik maar even zeggen. Daarbij kan ik je meteen antwoorden of ik sigaren rook en iets sterks drink. Nee, namelijk. Door donkere lege straten lopen is mij al lekker genoeg; waarbij dan het thuiskomen is inbegrepen. Ik heb wel eens een keer gedroomd dat ik rookte. Het smaakte naar eten van rauw ontbijtspek door de neus en was heerlijk; ik zal het nooit vergeten.
Of hier café's zijn met zand op de vloer? Nee, ik geloof van niet, ik heb zelfs niet het juiste streepje voor de é ervan op mijn schrijfmachine. In vijf minuten lopen vanaf ons huis, dat eigenlijk al een beetje buiten ligt, kan je langs 12 restaurants komen, waar mensen al vroeg ontbijten en nog laat avondeten: handelsreizigers, studenten, truckbestuurders; allemaal vaak vaste klanten die elkanders groepjes daar vaak ontmoeten. En elders zijn er talloze deuren met heel kleine kijk-raampjes erin in de stijl van de drankverbod-tijd; en naast de deuren nog een raam of twee met een, zeer ondiep etalagetje, waarin een platte kartonnen juffrouw staat die met een hand iets doet dat bij het seizoen hoort, met de andere een glas bier vastklemt. Boven de deur staat bar, en binnen zitten mensen op krukjes met rode gezichten in het schemer, dag en nacht. Soms komt er eentje naar buiten, meestal eentje naar binnen, vreemd eigenlijk. Ook daar leven geloof ik eigenaardige vriendschappen tussen mensen van allerlei werkstand.
Je zult je meteen misschien afvragen, tegelijk dan met die lezers welke ik waarde mag noemen (dag hoor, waarde lezer), of er ook tussen blank en ongeveer zwart, zulke vriendschappen bestaan. In de bars, dat weet ik niet; daarbuiten, ja hoor. Ik kan je b.v. over Alfred schrijven. Hij is meer dan vijftig jaar; sinds hij zijn haar, dat toch al gecentimeterd is,
| |
| |
niet meer verft, is hij grijs. Zijn gezicht is zo donker als melkchocola, hier en daar met bittere chocola gemengd. Als ik hem, na een vacantie bijvoorbeeld, een hand geef, schijnt de zijne natuurlijk van kleur en straalt er van de mijne een schaamteloze naaktheid uit. Hij kijkt daar dan ook even naar, geloof ik. Hij is in het Zuiden, in Alabama, geboren. Als kind moest hij hout hakken voor zijn vader, die dat dan verkocht; soms hakte Alfred tot 's avonds laat; maar op een keer vertelde hij thuiskomend, dat hij zijn Grootvader in het donker tussen de bomen had gezien, en aangezien de oude stakker al jaren dood was, hoefde Alfred toen niet meer zo laat. Die grootvader had hij nog wel meegemaakt. Hij lag meestal onder de bomen vanwege zijn rheumatiek, behalve een keer toen hij door een stier werd genaderd en het op een lopen zette. Die opa was nogal streng: Alfred werd wel eens met een lange natte leren zweep door hem geranseld, want de magere oude man was vroeger nog slaaf geweest.
Later trok Alfred naar het Noorden, werd kellner in restauratiewagens, daarna knecht in een hospitaal in New York, toen in St. Peter's Hospital in New Brunswick. Hij veegde vloeren in het lab, keek over schouders van analysten, stelde vragen, begon hun bij het werk te helpen en is nu zelf een echte analyst geworden, die alle microscopische preparaten maakt. Lezen doet hij slechts moeizaam en plechtig, liefst over de rand van zijn bril en met een wijzende vinger; en rekenen helemaal niet, maar dat is niet erg; hij komt daartoe vaak onze werkkamer binnen en zegt zoiets als: ‘twintig percent, dan moet ik toch vier gram nemen, en ik doe daar...’ en in plaats van het onbekende bedrag te noemen heeft hij dan plotseling iets van de grond op te rapen of een notitietje te maken of te denken dat ik al iets zei. Toch ben ik zeker niet zijn intiemste vriend. Een paar jaar geleden nodigden we hem vaak uit bij ons te komen, een avond, maar zelfs het vooruitzicht van televisie kon hem daartoe niet brengen. Ik weet nog niet of hij voornamelijk bang was,
| |
| |
ons, zichzelf of de buren in verlegenheid te brengen. Hij heeft nu zelf een toestel. Ook een grote auto, zwart, glimmend, waarvan de ramen automatisch open en dicht gaan met knopjes onder elk en een voor elk raam ook nog bij de bestuurder. Ed Turenne, een grote blanke Canadese analyst, is geloof ik een intiemere vriend van hem. Ze gaan vaak samen vissen. Ik praat vaak met Alfred over wat we dan samen het rassen-probleem noemen. Ik zou je zwart moeten schilderen zegt hij wel eens, om het je duidelijk te kunnen maken. Het is hier lang niet zoals in het Zuiden, zegt hij, maar je moet altijd uitkijken. Als iemand, een blanke, met anti-semitische praatjes bij me komt, zegt Alfred, dan moet ik al meteen niets meer van hem hebben, want dan weet ik dat hij anti-negers is ook, en anti-Italiaans en wat al.
Precies datzelfde met Muriel Jackson, gisteren. Ze is een jonge, nogal aanzienlijk mooie zowel als donkere verpleegster, van het type dat geen rimpeltjes onder het ooglid heeft, als je dat in Holland wat zegt. Ik vroeg haar, over haar te mogen schrijven, hetgeen een geweldige grijns uitlokte. Ze werkt in een klein zaaltje waar de emergencies binnen komen: bloedende kindertjes, rochelende oude mannen in pyama's op brancards, en kleine groepjes mensen waarvan sommige huilen en een enkele met een rood hoofd ligt en dood is. Muriel schijnt een van de beste verpleegsters te zijn die we hebben. Maar ze kon me niets vertellen zei ze; ze was hier in de buurt geboren en er was nooit iets met haar gebeurd, gebeurde er maar eens wat. Hihi! Ze was enige tijd in de New York University geweest; maar het gezelschap daar was ‘too fast’ voor haar. Nee, rassenvooroordeel was daar niet, vooral niet van de kant der blanken; maar de bijna blanke negers waren anti-donkere neger en sloten zich bij de blanken aan. Ze had zo'n lichte vriend gehad en was veel met blanken samen geweest op partijtjes, met haar vriend; maar zo nu en dan werd ze door een blanke uitgevraagd en dan vroeg ze zich af of ze gek waren, want zoiets deed je toch
| |
| |
niet. Nu ja, zei ze, zo dacht ze er nu niet meer helemaal over. Veel van die blanken waren joden; joden en negers trekken elkaar aan; maar er waren daar een hoop communisten bij, nee hoor, ze was toch maar blij dat ze weg was.
Kom, we moeten eten. Tineke, dat mengseltje van twaalf rassen dertien lieftalligheden, heeft de aardappels al op tafel. Schrijf gauw, vraag iets en geef een oordeel (ook die waarde lezer), hun aller Leo
|
|