| |
| |
| |
VI Het geheel
Ik vind dat ik je eigenlijk maar een inleiding van vijf hoofdstukken lang heb gegeven, in plaats van een klein boek. Een stelletje hoofdrolspelers zonder stuk. Andere boeken zijn trouwens nog erger: die houden de spelers zo netjes gescheiden dat samenspel ondenkbaar is. Natuurlijk is er samenspel; alleen is het niet meteen nodig aan te nemen dat het geregisseerd wordt met een gemeenschappelijk doel. Dat de manier waarop plasma, cellen en bloedvatwanden op elkaar reageren, helpt je in leven te houden, mag je wel een resultaat noemen maar niet-zonder informatie van de regisseur zelf-Het Doel. Als je tenminste biologisch over bloed wilt praten, kan je zeggen dat tot nu toe de verschillende patronen van interacties tussen al die bloedcelsoorten en zo, hielpen om de diverse diersoorten in leven te houden. Hoewel ik betwijfel dat de mammoet aan verkeerd bloed is uitgestorven. Ben je liever theologisch of teleologisch, dan kan je zeggen dat een diersoort, of dier, al de bedoeling heeft om in leven te blijven voor hij dat doet. In ieder van die houdingen behoor je-als je nieuwsgierig genoeg bent-naar een verband te zoeken tussen hoe je bestaat en waarom. Dan kan je daar toch nog een stroom in denken te ontdekken waartoe het leven gekozen, gedoemd of gelukkig is.
Het lijkt me dat de meest kennelijke eigenschap van leven, zelfs de hele aard van leven, een eindeloze poging is om eenvoudige stof ingewikkelder te maken, meer en meer structuur te geven, altijd vechttend met de natuurkundige wetten die dode stof steeds minder gevormd en georganiseerd willen maken, en meer chaotisch. Onze hersens zijn zo allerlevendst dat ze niet kunnen nalaten, diep in ingewikkeldheid te geloven. Dat ze zoveel eerbied hebben voor een grote geest die een vreselijk ingewikkelde berg informatiestukjes kan reduceren tot iets heel eenvoudigs, dat betekent helemaal niet dat onze hersens werkelijk tegen die ingewikkeldheid zijn. Ze zijn alleen maar tegen chaotische ingewikkeldheid, en dol gelukkig met de ontdekking van nog meer orde waar die hele berg informatie in passen moet. Blij dat het eens zo grote monster van onontwarbaarheid aan eenvoudige en leerbare regels moet gehoorzamen. Vereenvoudiging betekent meer orde, niet minder. Ook een stoel begint er vreselijk inge-
| |
| |
wikkeld uit te zien als je je dwingt te vergeten waar hij voor dient. Hij zal dan een toevallige samenloop van rare stukken hout worden, waarvan enkele poten net zo goed naar boven hadden kunnen wijzen. Zaag die chaos doormidden en je zult denken er nu twee van te hebben, in je onvermogen te zien dat alle delen van de stoel oorspronke-
Figuur 55.
lijk samenhingen in hun gehoorzaamheid aan een ver buiten ze gelegen bron van verband: hun doel om elk op zijn eigen manier mee te helpen jou makkelijk te laten zitten. Zelfs een cirkel ziet er pas ondeelbaar uit als je merkt dat hij geen toevallige lijn is.
Dertig jaar geleden-Tineke en ik waren nog niet eens samen-heb ik daar woorden voor gemaakt en met onthutsend ingewikkelde zinnen in ons studentenblad, Vivos Voca, proberen uit te leggen. Misschien bestonden er toen al betere woorden voor, maar ik heb nog steeds teveel ontzag voor filosofie om ze op te zoeken; hier zijn ze dus, ongeschonden door mijn eigen ontwikkeling. Een verzameling volkomen identieke elementen noem ik een continuüm; dat is één soort geheel. Het soort geheel dat uit ongelijke onderdelen bestaat, noem ik een discontinuüm. Deel een continuüm in tweeën, en je hebt er twee; deel een discontinuüm in tweeën, en je hebt twee stapels ordeloze rommel. Ook een stapel rommel heeft een soort samenhang: elk deel is rommel. Geen wonder dus dat een discontinuüm dat we niet begrijpen, en dat daardoor niets dan rommel lijkt, zich voor onze domme ogen als een continuüm gedraagt, dat best in tweeën kan
| |
| |
worden gehakt: dan heb je er twee. Soldaten in een ver vreemd land verbeelden zich daardoor soms dat ze niets van het volk vernietigen. Gelukkig, dat zelfs het zich herhalen van een vorm of gebeurtenis al voldoende kan zijn om ons te waarschuwen dat hier geen toevallige groepering is, maar een discontinuüm, waarvan de oorzaak moet liggen buiten het ding zelf. Herhaling in ruimte of tijd, daar leeft de wetenschap van. Het geven van namen, wat geleerden zo graag doen en wat ze zo koddig maakt, is alleen door herhaling mogelijk; je zou bijna kunnen zeggen: iets onbekends bestaat voor ons niet. Ja maar, zeg je misschien, stel dat ik een kogelrond, zacht dier in huis heb met een witte plok haar er bovenop, dat honderd achtenzeventig pond weegt en soms piept, en niemand kent zoiets, dan kan ik het toch een Messebaout noemen? Jazeker, maar die beschrijf je nou net als een combinatie van volkomen bekende dingen: rondheid, haar, gewicht, geluid, en bovenal: een dier, dus hoogst waarschijnlijk een discontinuüm, dat zich tegen splijten verzetten zal. Samenhang zowel als herhaling in ruimte en tijd van de witte of rode cellen, bijvoorbeeld, demonstreert ons ook dat die discontinuüms zijn, en makkelijk vernietigbaar. Jijzelf, zo vol herhalingen: eosinofielen en basofielen dag en nacht op en neer, bloedsuiker op na maaltijden, en weer neer, je hart dat aldoor weer op dezelfde manier klopt; en voor elke cel de herhaalde rondgang, lever, milt, darmen langs, en de herhaling van zichzelf (overal rondom hem dezelfde cellen)-dat alles geeft je het gevoel dat je bestaat, heen en weer slingerend misschien om een stabiel en dus denkbeeldig evenwichtsmens, maar juist omdat alles in je zo herhaaldelijk terugkeert, denk je dat er dan toch wel iets moet zijn dat het terugkomen waard is. Goed, zeg dan dat je een discontinuüm bent, een geest zonder wie alle delen van je lichaam geen samenhang hebben en zouden vervallen tot amorfe chaos-kan je dat, ook
in je verbeelding alleen al, bewijzen? Vraag voor de verandering eens niet wat het bloed voor jou doet, maar wat jij doet voor je bloed. Want als je zo'n kleine neutrofiel in de microscoop op zijn eigen houtje ziet rondsnuffelen, hier en daar een hapje nemen, rusten, en weer verder scharrelen, dan behoor je, vind ik, genoeg van dieren te houden om je af te vragen hoe gelukkig deze zachte wezentjes wel zijn binnen jouw hete land en onder jouw hardvochtige heerschappij; zou het niet aardiger zijn, de snoesjes maar vrij te laten? Wie weet tenslotte tot hoe ver de ingewikkeldheid van leven kan gaan voordat hij te ver gaat;
| |
| |
misschien gaat een mens zijn al te ver. Je beenmerg zou met evenveel succes in de bronnen en langs de oevers van een of andere tropische rivier kunnen worden geplant, waar een weelderige groei van rode, witte cellen en plaatjes langzaam stroomaf zou drijven, levend van de zuurstof uit de lucht, en van insekten die ten offer vallen aan het gevaarlijk levende water vol immune reacties, complement, fagocytose en geheugen. Dat zou als een helrode rivier uitstromen in de bleke oceaan om even doelloos te sterven als zoveel beter georganiseerde mensen in een doelloze maatschappij. Maar de rivier van bloed zou op zijn weg, en door de jaren van regen en droogte, en het veranderen van de diersoorten die met hem zouden leven, leren en muteren, hij zou zich aanpassen aan de behoeften van de wereld rondom, want hij zou levend zijn.
De gevoeligheid van zulk gedrag zou niet verbazingwekkender zijn dan die van het bloed zoals dat nu binnen je stroomt. Het is waar dat je bloed je hart nodig heeft om te blijven stromen, maar je hart heeft je bloed even hard nodig: een enkel coronair bloedvaatje hoeft maar afgesloten te worden en meteen heeft een stuk hartspier zo'n gebrek aan zuurstof dat hij ophoudt met kloppen en in een paar minuten ben je dood. Vijftien minuten geen bloed door ze heen, en je hersens vallen tot een nutteloze massa uiteen. Zo zie je hoe dringend heel wat werk is dat je bloed voor je doet. En wat doe jij voor je bloed? Je houdt het warm met de zuurstof die het zelf moet gaan halen, warmer dan er goed voor is: bloed is heel wat beter te bewaren omstreeks vier graden Celsius. Jouw manier van leven, en niet die van je bloed, eist een klimaat waarin enzymreacties op hun snelst verlopen en waarin de structuur van vloeibaar water nauwelijks bestaat. Best mogelijk dat je bloed niet zo'n moeite zou hebben zich vloeibaar en steriel te houden als het maar koud kon blijven.
Misschien is het wel waar, dat ons bloed een gevangen massa zeewater is, willoos door ons het land op gesleurd. Dan kan je ook wel zeggen dat het in zijn gevangenschap meer en meer slavenwerk opgedrongen kreeg, zodat het meer en meer moest muteren en anders worden dan de rest van het lichaam om al dat werk te kunnen doen. Terwijl onze spieren myoglobine maakten, ging het bloed al verder en maakte het meer ingewikkelde hemoglobine, en toen nog rode cellen om dat in te stoppen. Terwijl onze weefselcellen nog steeds tromboplastine maken als hun protoplasma verstoord wordt, net als
| |
| |
ook nu nog de trombocyten van ‘lagere’ dieren, moest ons bloed kleinere en vlugger werkende bloedplaatjes leren maken, en daarbij passend een ingewikkeld systeem van in het plasma opgeloste eiwitten dat even gevoelig voor aanraking moest zijn als de trombocyten van vroeger. Het bloed lijdt even hard aan verbeteringen als wij.
Misschien vind je het verkeerd, op zo'n rare scheve manier naar het bloed te kijken, als naar een heel stelsel in je lijf dat daar niet altijd even goed mee op kan schieten. Als je gewonere antwoorden wilt hebben, en wie weet juistere, kan je beter beginnen met aan te nemen dat we alleen nog maar op de aarde voor blijven komen omdat alles in ons zo mooi samenwerkt. De snelheid van zuurstoftoevoer naar je weefsels bijvoorbeeld wordt alleen maar ruwweg geregeld door het aantal rode cellen dat je op het nodige moment van je bloed te leen krijgt. In anemie zijn nu eenmaal te weinig erytrocyten beschikbaar en zal je hart helpen door harder te pompen om dat kleinere aantal cellen vaker rond te sturen. Aan de andere kant, als je hart niet in staat is goed genoeg te werken, helpt je bloed door meer rode cellen te maken, en dat is wel heel lief want dan hoeven die niet zo vlug rondgestuurd, maar helaas wordt het bloed van al die cellen zo ‘dik’ dat het toch nog hard werk is om ze op gang te houden.
Dat werk, en hoe het afhangt van de hoeveelheid rode cellen, is ook al niet eenvoudig genoeg om blindelings wijsgerige vergelijkingen tussen dieren en zo te maken. Door veel wijde vaten stroomt het bloed min of meer als een dikke cilinder van plasma waarin plaatjes en witte cellen dicht langs de wanden worden meegesleurd, en de cilinder is verder naar het midden gevuld met rode cellen (zie figuur 56). Hoe dat zo komt, is moeilijk te zeggen, maar een prettig resultaat is dat de witte cellen en plaatjes die schade en infecties van de bloedvatwanden moeten bevechten, daarvoor altijd beschikbaar zijn en niet door de haastige erytrocyten voortdurend worden weggejaagd. In de capillairen, waar de rode cellen op elkaar moeten wachten en als zachte zuigers het plasma voor zich uit duwen en achter zich mee pompen, kan je ook de stroming van het bloed niet met die van een gewone (‘Newtonian’) vloeistof vergelijken. Zelfs in glazen buizen, vooral als die minder dan veertig maal de doorsnede van een erytrocyt hebben, stroomt het bloed veel makkelijker dan volgens gewone natuurkundewetten netjes is. Dat wordt des te duidelijker naarmate het sneller stroomt, want dan gaan de rode cellen steeds
| |
| |
meer centraal mee tot bij een snelheid die waarschijnlijk nogal biologisch is, de schijnbare ‘dikte’ van het bloed niet eens meer van de hoeveelheid rode cellen afhangt maar meer van de ‘dikte’ van het plasma dat langs de wand van de buis loopt. Toch, hoe meer rode cellen, hoe meer invloed de viscositeit van het plasma heeft op die van het
Figuur 56.
hele bloed. Alles hangt samen. Trouwens, al die modellen verschillen op twee belangrijke manieren van jezelf: het hart pompt ritmisch, dus het bloed stroomt in golven; en je bloedvaten geven mee. Wat dat gegolf doet, is erg ingewikkeld; door mee te geven aan die golven, maken je bloedvaten de schijnbare viscositeit van je bloed nog lager.
| |
Wat bloed zoal doet
We begaan een nog grotere fout met het bloed te beschouwen als een vloeistof die door buizen stroomt, wanneer we vergeten hoe intiem het met de buitenwereld samenhangt. Goed, er is ook wel plattelandsverkeer, waar het alleen maar gaat om gauw van de ene naar de andere stad te komen, maar in de steden wordt de meeste tijd besteed en de aard van het hele verkeer bepaald. Als je meereist en je ogen openhoudt voor uitwisselingen, zie je de granulocyten hem stiekem smeren, de lymfocyten weggaan en stiekem terugkomen, allerlei atomen worden door eiwitten ergens opgepikt en ergens anders weer afgezet, in de nieren vertrekken allerlei schadelijke stoffen, maar ook glucose, dat verderop weer terugkomt in het plasma; overal langs de weg worden gebroken witte cellen en plaatjes opgegeten door reticulo-endotheliumcellen, andere scherven verdwijnen in de milt, hemoglobine wordt overal door een eiwit opgepikt, in de lever gesmeten en daar stukgeslagen, telkens als je de pancreas langskomt,
| |
| |
of de ingewanden, of andere in je reisgids met een parapluutje aangeduide gebouwen en stadswijken, heb je kans met een of ander enzym te worden besproeid, of met verteerde polypeptiden. Het ene ogenblik is alles insuline, dan weer verdwijnt er een scheut glucosemoleculen hand in hand tot een onoplosbare keten glycogeen geworden, de lever in. Niets lijkt regelmatig verdeeld als je het dichtbij genoeg ziet.
Een taak van het bloed, zeggen alle erg eenvoudige biologieboeken, is het transporteren van hormonen, van de plaats van vorming naar de plaats waar ze hun effect moeten uitoefenen. Alsof het bloed de weg weet. Niks hoor, dat kan geloof ik niet. Het is mogelijk dat sommige hormonen makkelijker kleven op plaatsen waar ze hun werk horen te doen; nog vaker zijn het misschien die plaatsen zelf, met hun specifieke gevoeligheid, die weten wat goed voor ze is of die tenminste het meest demonstratief reageren. Andere organen en weefsels reageren misschien ook wel op een zelfde hormoon, maar niet zo makkelijk meetbaar. Een structuur, orgaan of weefsel dat werkelijk een hormoon specifiek opneemt, kan je een ‘poel’ noemen; dan kan je van alles als poelen beschouwen en daar geleerd over klinken. Als de glucosepoel van het bloed vol is, loopt die over in de urinepoel, Granulocyten hebben twee poelen: bloed en weefsels. Lymfocyten minstens drie: bloed, weefsels en lymf. Heparine, in het bloed ingespoten, verdwijnt en komt later een beetje terug: het is dan in en uit zijn lymfpoel gegaan. Doordat alle poelen hun eigen omvang en stroomsnelheid hebben, wiskundig gesproken, geven ze makkelijk aanleiding tot algebra; het belangrijkste van ze vind ik, dat ze op een verband wijzen tussen alle dingen. We zijn poelen vol dooreenspoelende poelen.
| |
Hemostase
Een leuk voorbeeld van verband tussen alles vind ik hemostase: datgene waardoor je niet doodbloedt. Daar ben ik nu eenmaal het meest vertrouwd mee. Je zou een heel web kunnen tekenen van pijlen en woorden, zoals sommige idiote geleerden vaak doen als ze proberen zichzelf iets duidelijk te maken en dan beweren dat ze daar anderen mee willen helpen. Zoiets moet een mens alleen doen, ergens in een hoekje met een klein stukje papier, maar nooit in het openbaar;
| |
| |
ik tenminste niet hoor (figuur 57). Hier heb je dan zo'n serie samenhangende gebeurtenissen:
Je hebt je met een smerig mes gesneden onder het wortels schrapen. Het metaal is, met wat wortelcellen en een paar bacteriën, door je huidcellen, wat bindweefsel en de wanden van een paar kleine bloedvaten
Figuur 57.
heen gegaan. Alarm, via je hypofyse en bijnieren, veroorzaakt enige toename in je circulerende fibrinogeen en factor viii. Ook is je bloed blootgesteld aan wat weefselcollageen: de grotendeels gewrongen, driedradige eiwitmoleculen die misschien water in een structuur forceren die voor je bloedplaatjes aantrekkelijk is; die plaatjes komen kleven, maken hun adp vrij, waardoor meer plaatjes daar samenklonteren, terwijl het adp door het plasma in onschadelijk amp wordt omgezet. Je bezeerde weefselcellen hebben intussen hun tromboplastine gemaakt; met plasma, protrombine en factor v (ook van de plaatjes afkomstig) maakt dat trombine, waardoor de gekluite plaatjes versmelten en hun fosfolipiden borrelen naar buiten, nog meer trombine vormend, meer micellen komen vrij, activeren factor xii, xii activeert plasminogeen, dat was gaan zitten op de fibrinedraden die het trombine intussen al gevormd had; daar wordt dat plasminogeen plasmine en verteert het fibrine onder zijn eigen voeten; overgebleven fibrine adsorbeert overgebleven trombine en maakt het onschadelijk; ook ander antitrombine ontwikkelt zich en de stolling houdt helemaal op. Een beetje antilichaam heeft intussen wat antigene plekken gevonden op een bacterie die in de fibrine gevangen zit; de reactie trekt complement C'1 aan, en de rest, waardoor de bacterie lekker wordt en door een granulocyt verslonden; het
| |
| |
fibrine wordt door eosinofielen opgegeten, kijk maar in hoofdstuk v. Die C′i kan ook nog door plasmine geactiveerd worden.
Het gek nauwkeurige herstelwerk dat volgt, is hier helemaal niet te beschrijven, maar het begint al in je vinger wanneer je de pijn akelig gaat vinden en maar even gaat liggen vanwege de duizeligheid. Niet dat je zoveel bloed verloren hebt; je nieren hebben daar waarschijnlijk nog niets van gemerkt en nog niet eens meer erytropoietine gemaakt. Nee, je gaat alleen maar plat liggen van het in leven blijven; je bloeddruk is namelijk een beetje gedaald, misschien doordat je bijnieren wat vlug gekalmeerd raakten terwijl het systeem dat ze moest remmen nog doorwerkt. Je hersens krijgen dan een beetje zuurstofgebrek, dus als je erop staat om door te gaan met denken, moet je hoofd laag, en dan meer rode cellen toegevoerd krijgen.
Ja, nou schei ik er toch mee uit hoor, met dat bloedboekje. De rest is alleen maar aanhangsel. Je zult misschien merken dat ik ook daarin niets zeg over ziekten. Sommige bloedziekten zijn heus wel interessant; als je er een denkt te hebben, ga dan vooral naar je dokter en niet naar mij. Ik kan je niets dan woorden voorschrijven. Toch vind ik het moeilijk om je los te laten. Heb je hier wel genoeg aan? Het is zo kort. Wat ik je vooral wou geven is nieuwsgierigheid, en dan bewondering, en liefde voor je bloed, voor ieders bloed. Voor een onwetende moordenaar is bloed alvast een vreselijke vlag die beschuldigend naar buiten laait, maar voor ons moet het iets beters zijn, als dit boekje iets betekent. O, ik kan makkelijk een buisje vol weggooien, de gootsteen in, we maken makkelijk genoeg nieuw. Maar een druppel bloed waar ik eenmaal vertrouwd mee ben geraakt, en de enkele witte cel die ik een half uur door de microscoop heb zien rondscharrelen, och die vind ik dan al zo lief dat ik hem aan het eind van de dag maar heel moeilijk weggegooid kan krijgen. Als elke moord een uur moest duren en zo dichtbij moest gedaan, zou er geen gebeuren; geen mens kan zo vlakbij een vijand zijn.
Niet dat ik iets tegen een natuurlijke dood heb, of hoor te hebben; die hoort zo onvermijdelijk te zijn als geboorte. Geleerden staan erop dat de dood onze, of tenminste hun prijs is voor het geslachtsleven; want als zaad- en eicel versmelten, gaan ze toch gewoon door met bestaan, in de vorm van nieuwe afgesplitste zaad- en eicellen, terwijl dat hele, mooie lijf dat ze zo hard om zich heen bouwen, vaak ‘soma’ genoem, niets anders zou zijn dan een vervoermiddel om de ge-
| |
| |
slachtscellen erin op tijd, warm en veilig naar de plaatsen van hun afspraakjes met andere geslachtscellen te transporteren. Voor de volgende bevruchting. In zo'n afschuwelijk schematisch gezichtspunt zijn we niets beter dan peren die gegeten moeten worden om hun zaden te verspreiden. Onthoud dus vooral dat ik, zelfs in allergerim-
Figuur 58.
peldste toestand, nog leren kan en dat ik dan mijn goedgegroeide zaad ook nog kan vertellen wat ik geleerd heb. In dat opzicht ben ik de peer een sprong voor, en geniet zo een leuker soort eeuwigheid dan die van zaden en eicellen: de hunne bestaat alleen maar uit het doorgeven van een saaie starre gecodeerde vorm van inlichtingen. De informatie die onze soma's verzamelen is veel elastischer (hoop ik).
| |
| |
Ik heb zo veel vormen van doodgaan gezien. Eiwitoplossingen zien schiften boven een bunsenbrander. Witte cellen zien verhongeren in een bleke uitbarsting van belletjes. Weefsels donker zien opkrullen in te droge lucht. En mensen heb ik in oorlog gezien. Het lijkt wel of altijd het grotere complex zijn eigen kleinere overleeft. De cel overleeft zijn eigen eiwitmoleculen, maakt nieuwe als de oude sterven; de myeloblast overleeft de witte cellen die hij zelf maakt; en jij en je beenmerg overleven je eigen myeloblasten. Toch, hoe ouder je wordt, des te ouder worden daarvan waarschijnlijk zelfs je jonge cellen. Er wordt tegenwoordig dan ook hard gestudeerd op het ‘ouder geboren worden’ van cellen in oudere lichamen. Of dat ooit kan worden voorkomen-dat weet niemand. Zoals wij onze eigen cellen overleven, hoop ik alleen maar dat de wereld ons overleeft.
|
|