Verliefde, of klagende minnaer
(1698)–J. Vriend– AuteursrechtvrijVoys: Als 't begint.
ENgelin, Uytverkooren,
O pronck van uwe jeugt!
Ach Kloris Kindt gebooren,
Van zeden en van deugt!
Ach klag, ick ga verlooren,
So 'k moet missen u vreugt.
Uw wangen vol in 't bloosen,
Omringt met jeugdig vel,
Sy staen soo soet als Roosen;
Uw' Oogjens die gaen snel:
Ach ach, laet ick u koosen,
Dan waer het met mijn wel.
Door al u Minne-voncken,
So vind ick mijn verplicht:
Door al u soete loncken,
En lodderlijck gesicht,
Ach Klag, dat maeckt mijn droncken,
Dan so wert ick verlicht.
Ick sal mijn heel vermaecken,
Als ick eens met mijn handt,
Uw Boesem mach geraecken,
| |
[pagina 30]
| |
Dan raeck ick in de brandt:
Goet, soet, sijnder u kaecken,
So soet als Roosen op 't Landt.
Uw blanck en witte Handen,
En Borsjens appel-rondt:
Uw schoon en witte Tanden,
Daer by een rooder Mondt,
Ach ach u soete banden,
Hebben my heel gewont.
Wat eer sal ick u geven,
Die u so wel gelijckt?
Geen Schilder geeft het leven,
Niets dat u schoonheyt wijckt:
Ach ach ick stel u neven,
Met schoonheyt heel verrijckt.
Uw Kin die heeft een kloofje,
En is niet plomp of grof,
Daer by een goelijck Hoofje,
Verciert met 't eelste stof:
Ach, Klagh, soo 'n jeughdigh Sloofje,
Daerom verbreydt ick u lof.
|
|