Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde
(1962)–Victor E. van Vriesland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 185]
| |
74Wel zelden is een vooraanstaand Nederlands dichter zo regelrecht en zichtbaar door een buitenlandse stroming geïnspireerd geworden als de jong debuterende Marsman door de groep van ‘Menschheitsdämmerung’. Deze expressionisten vluchtten uit de symbolistisch-esthetische werkelijkheidsbezinning in de verhevigde directe uitroep. Zij bestreden de werkelijkheid door haar kosmisch en humanitair te verruimen. Zo deed ook Marsman. Weliswaar miste hij volkomen de sociaal-progressieve mensheidsmystiek van de Duitsers en ook van ‘De gemeenschap’, aan welk maandblad hij toch meewerkte. In dat opzicht was hij vergelijkbaar met degenen die zich in 1934 onder invloed van Mussolini en Hitler, van Erich Wichmann, van Arnold Meyers ‘Zwart front’ en Joris van Severens ‘Verdinaso’ van ‘De gemeenschap’ afscheidden en ‘De nieuwe gemeenschap’ oprichtten. Gelukkig heeft Marsman zich later overduidelijk van hen gedistantieerd in zijn laatste grote, als testament te beschouwen gedicht ‘Tempel en kruis’. Zijn aristocratische en zuivere geest had overigens met deze lieden nooit enige wezenlijke verwantschap gehad.Ga naar eind322 Het waren niet in de eerste plaats de maatschappelijk revolutionaire, Walt Whitman-achtige figuren met hun stromende, lang uit-ruisende vormgeving, die Marsman in de dichters van ‘Menschheitsdämmerung’ fascineerden. Het waren veeleer de dichters van de gedrongen, flitsende korte notities van essentiële waarnemingen en gewaarwordingen. Daarmee bereidde hij zich onbewust voor op de leidende impuls, die hij al spoedig waande aan de Nederlandse jongerenpoëzie te kunnen geven, theoretisch en kritisch in ‘De vrije bladen’ geproclameerd onder de term ‘vitalisme’. Dichters als de grandioze Else Lasker-Schüler, als de felle en grootse Gottfried Benn, als Georg Trakl boeiden hem meer dan de sociaal bewogen Johannes Becher, Ehrenstein, Hasenclever, Rubiner, Werfel of Alfred Wolfenstein. Maar het meest werd hij gegrepen door de dichter August Stramm. | |
[pagina 186]
| |
In de bundels die in het deel Poëzie van Marsmans ‘Verzameld werk’ tot pagina 84 zijn samengevat onder de titel ‘Eerste periode, 1919-1926’ is de invloed van Stramm het duidelijkst zichtbaar. Maar nog evidenter blijkt de overeenkomst in het niet in het ‘Verzameld werk’ (1938) voorkomend bundeltje ‘Voorpost’ (Brussel 1931), in vijftig exemplaren voor de vrienden van de dichter buiten de handel gedrukt in de serie ‘De onvindbaren’. Marsman deed daarin de gedichten verschijnen die hij in zijn eerste bundel, getiteld ‘Verzen’ (1923) niet had willen opnemen en die hij daarna nooit meer heeft herdrukt. Zij ontstonden van 1919 tot 1922. Twee gedichten, ‘Stralsund’ en ‘Val’ hebben dezelfde titels die men ook in de, in de handel gekomen, eerste bundels terugvindt; maar die laatste zijn geen bewerkingen. Het zijn nieuwe, volkomen andere gedichten, die er geen regel en zelfs niet het onderwerp mee gemeen hebben.Ga naar eind323 Van de twee vernieuwende, richting aangevende jongerentijdschriften na de eerste wereldoorlog was ‘Het getij’, opgericht in 1916, globaal gesproken op de Franse litteratuur georiënteerd; ‘De vrije bladen’, opgericht 1924, op de Duitse. De leider van ‘Het getij’ was Herman van den Bergh, die een bewonderaar was van Rimbaud en Apollinaire. - Hendrik de Vries, J. Slauerhoff, Houwink en Van Wessem waren de voornaamste medewerkers, en Van Wessem die door theorie en praktijk leiding gaf aan de vernieuwing van het proza, was een vurig volgeling van Jean Cocteau.Ga naar eind324 Nadat ‘Het getij’ in 1922 in verkeerde handen was overgegaan werden in 1924 ‘De vrije bladen’ de tribune van zijn voornaamste medewerkers, hoewel Van den Bergh zich na 1925 terugtrok. Afgezien van de voortdurende wisselingen in de redactie was Marsman van dit tijdschrift de leidende kracht. Hij had aan ‘Het getij’ nooit meegewerkt, vermoedelijk omdat hij weinig waardering had voor Herman van den Bergh, al meen ik mij te herinneren dat deze laatste dit ontkend heeft. Verdere medewerkers waren onder andere Jan Campert, Henrik Scholte, Binnendijk en Menno ter Braak. De laatste, curieus genoeg, compareerde daarin met nooit | |
[pagina 187]
| |
herdrukte korte expressionistische prozastukjes naar de trant van die dagen (zoals ‘De handelsreiziger’); maar ook met bijdragen over film en zijn groot essay over Dèr Mouw. Ook ikzelf heb meegemerkt. Door de overwegende drijfkracht van Marsman waren ‘De vrije bladen’ in het algemeen expressionistisch dus Duits georiënteerd. Bij alle verschil, en dat was niet gering, levert die houding dus een ver vergelijkingspunt op met die van het in 1921 door Dirk Coster en Just Havelaar opgerichte maandblad ‘De stem’. Gedreven door een humanistisch geloof in een betere mensheid besteedde het veel aandacht aan figuren als Dostojewski en Van Gogh. Direct en indirect had ook in dit tijdschrift de buitenlandse litteratuur grote invloed. |
|