Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde
(1962)–Victor E. van Vriesland– Auteursrechtelijk beschermd73De nationalistische, zich door de Frans-sprekende Belgen verdrukt voelende Vlamingen, - de activisten -, waren in de eerste wereldoorlog (trouwens ook in de tweede) vaak sympathiserende medewerkers van de Duitsers die hun land onder de voet liepen en werden daardoor soms landverraders. Ik herinner hier alleen aan, om het algeheel Duits-expressionistische karakter te verklaren van figuren als Daan Boens en Wies Moens, - ‘de Moenzen en de Boenzen’ zoals Nijhoff ze genoemd heeft omdat hij het vormverbrekend element van hun werk haatte. Daan Boens (geboren 1893) schreef zijn eerste drie expressionistische oorlogsbundels in 1914, 1917 en 1918 en nog een vierde in 1920. - Wegens activisme tot drie jaar veroordeeld, schreef Wies Moens in 1920 zijn bekende ‘Brieven uit de cel’; hij schreef in hetzelfde jaar de bundels ‘De boodschap’ en ‘De tocht’, in 1922 ‘Opgangen’ en in 1923 | |
[pagina 184]
| |
‘Landing’; latere bundels hoef ik in dit verband niet te noemen. Na de tweede wereldoorlog werd Wies Moens wegens collaboratie ter dood veroordeeld, maar hij week uit naar ons land, waar hij een functie heeft aan een Limburgs blad. Belangrijke jongere Vlaamse expressionistische dichters waren nog Marnix Gijsen en Frank van den Wyngaert, om slechts deze twee uit zeer velen te noemen. Het is volkomen begrijpelijk dat het uit Duitsland afkomstige en op Vlaanderen geënte expressionisme in ons land het eerst gehoor vond in, en door bemiddeling van de groep der rooms-katholieke jongeren die zich geschaard hadden rondom het in 1925 opgerichte maandblad ‘De gemeenschap’. Immers de hele activistische of althans nationalistische Vlaamse beweging was over het algemeen katholiek. En zo vond het werk van haar vooraanstaande dichters in Nederland het gemakkelijkst gehoor bij deze school van geestverwanten en geloofsgenoten, gegroepeerd in ‘De gemeenschap’. Voor een deel leefde in hen een gelijk sociaal pathos. Want na de ramp van de oorlog gaf een verademende wereld zich korte tijd over aan allerlei humanitaire illusies van menselijke goedheid als basis voor nooit-meer-oorlog. Bovendien bevonden zich onder hen litteratoren die dezelfde ‘dietsch’-grootnederlandse politieke en culturele idealen koesterden, zoals in de dertiger jaren en in de tweede wereldoorlog duidelijk zou blijken. Ik hoef maar te herinneren aan de namen Henri BruningGa naar eind321, Albert Kuyle en zijn broer H. Kuitenbrouwer en Ad. Sassen; - lieden die zich trouwens in 1934 in ‘De nieuwe gemeenschap’ afscheidden, omdat ze met anti-fascisten als Engelman, Anton van Duinkerken, Albert Helman en Verhoeven uiteraard niet aan één tijdschrift konden blijven zitten. Den Doolaard, niet uit politieke overwegingen maar zuiver uit persoonlijke sympathie (voor Kuyle) en antipathie (voor Van Duinkerken) hoorde tot hen die mede overgingen naar ‘De nieuwe gemeenschap’. Met Marsman had hij tot de weinige niet-katholieke medewerkers van ‘De gemeenschap’ behoord. |
|