72
Wat de poëzie betreft is er over dit tijdvak een, zij het dan niet exclusief expressionistische bloemlezing van Heinrich Eduard Jacob, die het boek ook een interessante inleiding heeft meegegeven: ‘Verse der Lebenden’ (1920). Voorts uit 1927 een ‘Anthologie jüngster Lyrik’ van Willi R. Fehse en Klaus Mann, met een inleiding van Stefan Zweig en een nawoord van Klaus Mann. Maar verreweg de belangrijkste, volledigste en meest representatieve bloemlezing van de Duitse expressionistische lyriek is ‘Menschheitsdämmerung’ (1920) van Kurt Pinthus, en door deze ingeleid. Het is de befaamde Duitse tegenhanger van de eveneens belangrijke ‘Anthologie de la nouvelle poésie française’, in 1924 anoniem in de Editions du Sagittaire bij Simon Kra verschenen, welke weliswaar bij Baudelaire, als voorganger van de moderne poëzie, begint, maar tot 1924 gaat.
Met de na-oorlogse losgeslagenheid, de sociale bewogenheid die zich soms wat lachwekkend uitte in de sentimenteel idealiserende verheerlijking van de pathetisch als zuster begroete straat-deerne; met de pantheïstisch-kosmische grootspraak die het kleinste en vaagste gevoelentje onmiddellijk in verband bracht met het heelal, trad in het expressionisme ook de actualiteit de poëzie binnen en daarmee, enigszins opzettelijk, de nieuwigheden van de techniek: reizen, vervoermiddelen, industrie enzovoort.
Tot de beste dichters die in ‘Menschheitsdämmerung’ zijn opgenomen behoren: Johannes R. Becher, Gottfried Benn, Theodor Däubler, Albert Ehrenstein, Iwan Goll, Walter Hasenclever, Georg Heym, Else Lasker-Schüler, Alfred Lichtenstein, René Schickele, August Stramm, Georg Trakl, Franz Werfel en Alfred Wolfenstein. Het is moeilijk, een boek aan te wijzen dat op één bepaalde fase van de ontwikke-