Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde
(1962)–Victor E. van Vriesland– Auteursrechtelijk beschermd71Intuïtief, dynamisch en in hoge mate strevend naar een korte, extatische synthese van het essentiële was vooral het expressionistische toneel. Dit had de traditionele aandacht voor de langzame, zorgvuldige opbouw van de karakters en voor zielkundige ontleding verloren. Zij werd vervangen door een samenspel van typen met min of meer representatieve of | |
[pagina 181]
| |
symbolische functie. Bij de geringere talenten was het resultaat soms meer krampachtig dan impulsief. De actualiteit, politiek gezien vaak extreem links, en onmiddellijk, met heftige uitbarstingen, weergegeven, kwam in de kern van het expressionistisch theater te staan, overduidelijk als een uitroep. Dit toneel vindt zijn eenheid in mensenliefde. Het wordt tegelijk gestuwd en bedwongen door een politieke overtuiging, behalve bij een figuur als Georg Kaiser. Het wil de kreet van de massa zijn, de exaltatie van de individu in de samenleving. Het wil de taak uitbeelden van de mens in een verzinkende tijd, een tijd van werkloosheid, honger, burgeroorlog, inflatie, celstraf, oproer. Het weergeven van psychologisch-levende mensen is niet meer van belang. De figuren zijn nog maar schematisch gegeven, als woordvoerders van conflicten en inzichten, of van een roes of extase.Ga naar eind319 Het draaitoneel kwam in de mode. De massa-regie deed haar intrede, omdat de stukken van Bert Brecht, Ernst Toller (met onder meer ‘Maschinenmensch’ en ‘Hopla wir leben’), Georg Kaiser, Walter Hasenclever en Fritz von Unruh (met onder meer ‘Phaea’) erom vroegen. Hun aller werk is in ons land gespeeld. De belangrijksten waren Kaiser en Brecht.Ga naar eind320 Veel van hun werk zou nog een aanwinst van het hedendaagse repertoire zijn. Klabund, Carl Sternheim, Kasimir Edschmid en Alfred Döblin waren expressionistische prozaschrijvers. De laatste werd bekender door zijn roman ‘Berlin Alexanderplatz’ dan door zijn rijper werk. Hij bleef ook na de expressionistische periode belangrijk werk produceren. Evenals het theater had ook dit proza een voorkeur voor de tot uitbarstingen verhevigde uitdrukking van het karakteristieke en essentiële, in hijgende, gespannen, nerveus afgebroken korte zinnetjes. Het was van grote invloed op de opkomst van ons nieuwe proza: Roel Houwink met ‘Novellen’ (1924), ‘Maria’ (1925), ‘Om den dood’ (1925) enzovoort, en voorts bijvoorbeeld Jan Willem de Boer (geboren 1893) met ‘De gek’ (1917), ‘Solaes’ (1922), ‘Ras’ (1924), ‘Het nachttij der Runia's’ | |
[pagina 182]
| |
(1924), ‘Het boek God’ (1925) en latere werken, en J.M. Hondius met ‘Mensch?’ en ‘Sebastiaan’. |
|