tische geestesveroveringen maakte en de nieuwe uitdrukkingswijzen vond. Daarmee wees ze de werkelijkheid af en vormde haar om; daarmee verwierp ze de uiterlijke wereld voor een innerlijke zienswijze.
Ik moet mij beperken tot een schematisch overzicht van de essentieelste wezenstrekken dezer stromingen, waaraan duidelijk te zien is waarop in het algemeen de vernieuwing neerkwam.
In het realisme gingen de aandacht en de waarneming uit naar de buitenwereld en werd dat wereldbeeld geobjectiveerd. In de neo-romantiek van vóór de eerste wereldoorlog was de innerlijke bewogenheid of zienswijze aanleiding geworden tot subjectief-beschouwende litteratuur. Door en na de eerste wereldoorlog werd onontkoombare werkelijkheid wederom uitgangspunt, maar nu niet meer, gelijk in het realisme, als object voor koele waarneming. De werkelijkheid drong zich thans aan het innerlijk op en bracht daar een verandering teweeg waardoor de waarneming werd ontwricht en de expressie verhevigd.
Zo heftig was de door de oorlog veroorzaakte gemoedsbeweging, dat de onmiddellijke uiting ervan een kreet, een exclamatie was, die alle indirectheid en alle dromerige mijmering verwierp. Men zou het zo kunnen uitdrukken: Vóór de oorlog kon iemand elegisch schrijven: ‘ach, mijn hart is vol angst en verdriet’. Maar onder de directe invloed van de oorlog, die werkte als een messteek in het levend vlees, was alleen nog maar de instinctieve uitroep mogelijk: ‘au!!’ De pijn werd niet langer meegedeeld, maar als een verhevigde uitroep uitgeschreeuwd.
Dit was de uitdrukkingswijze van het expressionisme, een beweging in Duitsland en Oostenrijk ontstaan. Maar voordat ik het expressionisme behandel moet ik wijzen op enige andere verschijningen in het complexe beeld. Deze immers zijn iets ouder en doordat zij meestal in het Franse taalgebied voorkomen bouwen zij toch nog iets duidelijker en meer voort op de traditie; althans zij breken daar iets minder radicaal mee.