Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde
(1962)–Victor E. van Vriesland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 166]
| |
paard met een te spoedige inzinking van het overige gedicht. Dit ligt niet alleen in het onvermijdelijk contrast met de krachtige aanhef, maar ongelukkigerwijze ook aan Bunings eigen innerlijke zwakheid en zijn slappe vormgeving. Zijn middelen zijn onachtzaam, gemakzuchtig, arm en haastig al maakt de toon van echtheid veel goed. In gedichten als ‘De planten’, ‘De visch’, ‘Adam en de dieren’, ‘Eva en de slang’ heeft men broddellappen te zien, ‘vingeroefeningen om te komen tot grootere taalbeheersching en strakkere vormgeving.’ Ik zou er nog op willen wijzen dat een regel als het beginvers:
Ga heen en slaap want morgen komt de dood
om verschillende redenen de aandacht verdient. Ik citeerde hem omdat ook hier de aanhef de kern van het gedicht vertegenwoordigt. Behalve deze technische, formele uiting van neo-romantiek vindt men ook een geestelijk symptoom daarvan in het beschouwelijk, nadenkelijk, abstraherend karakter van het vers. Maar zeer onthullend is vooral het redegevende ‘want’: ‘slaap, wánt morgen komt de dood’. De dood is echter al een slaap en men zou eerder verwacht hebben: ‘wáákt, want morgen komt de dood.’ In dat ‘slaap’, zit de levensafkeer die romantiek is, het niet-willen-zien, de vormverbrekende slappe struisvogelpolitiek van het anti-realisme, dat zegt: ‘het leven is tóch niets omdat de dood morgen komt, wend u dus maar af van de werkelijkheid en ga slapen!’ Na de individualistische en van de maatschappij afgewende periode van Tachtig bracht de neo-romantiek weer meer de behoefte aan contact met de samenleving. Dat betekende in zekere zin een terugkeer tot wat leeft in het volk, een behoefte ook aan toenadering tot de gewone lezer, en als zodanig een herhaling van de historische Romantiek, die met haar dikwijls volksgezinde inslag graag teruggreep naar de dichtsoort van de ballade. Werumeus Buning was een dergenen die in onze poëzie het eerst de ballade, waarvan ‘De nieuwe gids’ afkerig was geweest, weer deden herleven. Aan oorspronkelijk | |
[pagina 167]
| |
nog uit de late Middeleeuwen stammende zeer strenge regels is deze versvorm gebonden.Ga naar eind303 - Behalve aan de gedichten met het strenge vormschema van de oorspronkelijke middeleeuwse ballade, wordt de naam ook gegeven aan het van structuur eenvoudig, volkslied-achtig verhalend gedicht, waar-aan in ons land in de negentiende eeuw onze historische Romantiek zo rijk was. Daarin worden elementaire thema's als liefde, wraak en dood bezongen, liefst overgoten door rijkelijk maanlicht. Vaak zijn deze verhalende gedichten ook anoniem en worden door de generaties overgeleverd, zodat verschillende versies ontstaan.Ga naar eind304 De vorm van de ballade is dus oorspronkelijk nauwkeurig omschreven; maar verstechnisch neemt Buning daarbij grotere vrijheden. Bij hem wordt bovendien het begrip ballade uitgebreid in de ruimere zin van een poëtisch genre, dat in eenvoudige strofen populair een verhaal doet van voor de volksverbeelding treffende gebeurtenissen, en dan liefst op naïeve, of liever naïef-lijkende en bevattelijke wijze. Bij ons heeft de gebonden vorm van de ballade weer een generatie van dichters gefascineerd die er, bewust of onbewust, een nieuwe gebondenheid aan enigerlei gemeenschap in meenden te kunnen uitdrukken. De Bewegingsdichter Th. van Ameide (prof. mr. J.H. Labberton, geboren 1877) die enkele jaren geleden onder tragische omstandigheden stierf, schreef in de ietwat verstandelijk filosofische trant, die sommige volgelingen van Verwey kenmerkt, met zichtbare systematische opzet een curieus, hoewel voor poëzie te abstract ‘Gedicht in achttien balladen’: ‘De levensstrijd’.Ga naar eind305 Het is een serie indrukwekkende wijsgerige gedichten; niet altijd wat wij mooi zouden noemen, maar eerder stroef en stug en weerbarstig. Toch is deze reeks, in die tijd, een betrekkelijk nieuw en belangrijk experiment. Van Ameide schrijft niet, als Buning, ballades om tot de hartelijke eenvoud van het volkslied terug te keren, maar om zijn vorm, - in reactie tegen de ongebonden taalforcering van de realistische Tachtiger poëzie, - de strenge tucht van een zelfgekozen beperking op te leggen, typisch voor de school van Verwey en die van George- | |
[pagina 168]
| |
De populaire Werumeus Buning bundelde afzonderlijk uit zijn œuvre in 1935 zijn ‘Negen balladen’Ga naar eind306, nadat hij zijn verhalend gedicht ‘Mária Lécina’ al had gepubliceerd. Een jongere generatie had reeds eerder de weg tot de ballade teruggevonden. Daartoe droeg bij een verhoogde aandacht voor de maatschappelijke spanningen, en misschien het voorbeeld van de filmproduktie, die direct en algeheel was gericht op een gemakkelijk aansprekende vorm ter bevrediging van de behoeften van het publiek, en daarmee in overeenstemming de economische achteruitgang die de jonge dichters dwong, aan hun verkoop te denken. In zijn bundel ‘De wilde vaart’ (1928) bundelde A. den Doolaard zes ballades; ook Jan Campert schreef ballades en nog weer jongeren als Jac. van Hattum, Gerard den Brabander en vooral Ed. Hoornik hebben tot de herbloei van deze oude dichtvorm bijgedragen. Bij haar belangstelling voor dit vers-genre heeft onze generatie van 1910 stellig de invloed van de buitenlandse neo-romantici ondergaan. Swinburne had zijn ‘Poems and ballads’ gepubliceerd; een van de meest representatieve symbolisten, de op zeer hoge leeftijd overleden Paul Fort, schreef van de aanvang af zijn omvangrijk œuvre bijna uitsluitend in een speciaal soort van ballade-vorm. Wat een dichter als Kipling aan de ballade te danken had is algemeen bekend. Rossetti had zich door de vertaling van verschillende ballades van Villon in het genre geoefend, en ook Yeats heeft er op oudere leeftijd zeer vele geschreven, - een symptoom, hoe graag de nieuwe romantiek van het volk-achtige uitging. Bij de Duitse tijdgenoten van die generatie of onmiddellijke voorgangers hebben onder andere Lulu von Strausz und Torney, Börries von Münchhausen en Agnes Miegel zich op de ballade toegelegd. Daar het mij meer om een typologische ontleding dan om een historisch overzicht te doen is, kan ik hier bij sommige belangrijke vooraanstaande figuren als Bloem, De Haan en anderen niet verder stilstaan.Ga naar eind307 Ik meen toch iets van de geestesgesteldheid van de generatie van 1910 te hebben verduidelijkt. |
|