Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde
(1962)–Victor E. van Vriesland– Auteursrechtelijk beschermd63Onder de meer vormtechnische kenmerken van deze litteraire periode zou ik willen wijzen op wat men kan noemen de synthetische inzet. Het betreft hier een verwante trek in de neo-romantische poëzie van de Franse symbolisten en de Engelse Negentigers voortgezet tot in onze Bewegingspoëzie en die van de generatie van 1910. - Ik herinner aan wat ik reeds heb betoogd, dat de realistische en naturalistische zienswijze, (dus ook die van de ‘Parnasse contemporain’ en van de meeste Nieuwe-gidsers) contraselectief was, dat wil zeggen dat zij de neiging had, uit de rijke veelheid van de realiteit geen keuze te doen, maar een volledig en gedetailleerd, waarheidslievend en onpartijdig, onbewogen, neutraal en objectief beeld ervan te geven. Om een maximum aan werkelijkheidsgehalte te verkrijgen werden daarbij zoveel mogelijk de eigen persoonlijke voorkeur, gevoelens, meningen en andere bindingen uitgeschakeld. De ene waarneming of ervaring moest als van hetzelfde belang worden beschouwd en behandeld als de andere. De romantici en neo-romantici daarentegen scheppen van binnen uit een, op eigen keuze en voorkeur berustende innerlijke wereld. Deze vervormt en wijzigt de werkelijkheid naar haar persoonlijk, ‘préconçu’ beeld, en tracht haar zoveel mogelijk te omgaan en te ontgaan. De symbolisten, zegt ongeveer John Charpentier in zijn boek over deze bewegingGa naar eind302, ‘willen niet zich passief aan het voorwerp’ (dat stof van hun poëzie is), ‘onderwerpen’... (Zij willen) ‘ontoegankelijker waarheden bereiken’, ‘zuivere concepten’, en dromen ervan, zowel plastisch als muzikaal ‘primordiale ideeën uit te drukken of de ziel zelf’. - (Zij wensen,) | |
[pagina 160]
| |
‘hun een eigen leven inblazend door het spel der analogieën, en hun daardoor gestalte gevend, een fictie of enige verborgen zin van het leven, enige verbindingen van het (menselijk) wezen met het universele zichtbaar te maken’. Een van de vormtechnische consequenties van dit alles is, wat ik hierboven het verschijnsel van de synthetische inzet noemde. Een overeenkomst in de poëzie van de Franse, Engelse en Nederlandse groepen, waarover ik daar sprak is dat in hun openingsverzen, in hun eerste regels, de bovenvermelde ‘primordiale ideeën’, als samenvatting, kern en keuze van de hoofdzaak der ervaringen en waarnemingen, of als mening, gedachte, bedoeling of arrangement, pregnant geformuleerd, als indrukwekkend dominerende inzet voorop en vooraf gaan. De climax gaat vooraan inplaats van als conclusie te komen. Een eruptief, impulsief, naar voren springend, veelbetekenend begin gaat vaak samen met een spoedig inzinken van de spankracht en het peil van het overige gedicht. Met het sterke begin is het kruit verschoten; psychologisch en esthetisch is dat begrijpelijk. Ik wil hier een paar losse voorbeelden van deze stijlfiguur der imponerende, typisch neo-romantische inzetten laten volgen. Ze zijn willekeurig gekozen en er is zelfs niet naar het begin van een volledig overzicht gestreefd.
Rilke:
Die Könige der Welt sind alt,
Und werden keine Erben haben.
Henri de Régnier:
Un petit roseau m'a suffi
Pour faire frémir l'herbe haute...
Stefan George:
Komm in das totgesagte Park und schau
| |
[pagina 161]
| |
Leopold Andrian:
Die schwülen Küsse der verkauften Fraun
Verfliegen schnell...
en:
Ich denke derer, die wir einstmals kannten,
Mit lichten Augen und mit lichten Haaren
Jules Laforgue:
Je puis mourir demain et je n'ai pas aimé
en:
Voici venir le Soir, doux au vieillard lubriqe
Dan Baudelaire, weliswaar Romanticus maar door zijn invloed voorloper van de nieuw-romantische tijd:
J'ai plus de souvenirs que si j'avais mille ans
Van de ‘Stances’ van Jean Moréas kan men bijna alle beginregels nemen. Ik zal daaruit enkele kiezen:
Le grain de blé nourrit et l'homme et les corbeaux
Ne dites pas: la vie est un joyeux festin;
Ou c'est d'un esprit sot ou c'est d'une âme basse.
Les morts m'écoutent seuls, j'habite les tombeaux;
Jusqu'au bout je serai l'ennemi de moi-même.
Je songe, chaque fois que le dégoût m'accable
D'un retour importun,...
Me voici seul enfin, tel que je devais l'être:
Les jours sont révolus.
| |
[pagina 162]
| |
O toi qui sur mes jours de tristesse et d'épreuve
Seule reluis encor
Le coq chante là-bas; un faible jour tranquille
Blanchit autour de moi;
Tu souffres tous les maux et tu ne fais que rire
De ton lâche destin;
Moi qui porte Apollon au bout de mes dix doigts,
Je suis la fable du vulgaire;
Que je suis las de toi, Paris, et de l'automne!
Je ne regrette rien, ni des lauriers superbes
L'honneur qui m'étais dû,...
Solitaire et pensif j'irai sur les chemins,
Vervolgens ga ik over op Albert Samain:
Mon âme est une infante en robe de parade
en:
Les cloches d'autrefois, dites, où sonnent-elles?
en:
Douleur, quel sombre instinct dans tes bras nous ramène?
Dan Iwan Gilkin:
Ta haine? Elle me touche autant que ton amour.
Va, reçois ton pardon de mon indifférence.
En nu kom ik aan ‘De modderen man’ van Karel van de Woestijne:
Ik ben met u alleen, o Venus, felle star.
| |
[pagina 163]
| |
Uren van harde macht, waar 'k in de zwartste nachten
Van alle reis terug nog vóór de reis begonnen...
Wat, dat gij niet en wist, heeft de onrust u geleerd?
Gij zult mij allen, allen kennen,
maar 'k zal voor allen duister zijn;
Ik vraag den vrede niet: ik vraag alleen de rust.
Alfred Douglas:
I dreamt of him last night; I saw his face...
Boutens:
O liefde, liefde die als lijden zijt,
en:
Spreek over dit leed niet, geef het geen naam.
en:
Kom niet, Schoonheid, eer we u zijn bereid
In ons huis, in ons te ontvangen;
en:
Waar tijd en eeuwigheid elkaêr beroeren
Worden de sterren in den nacht geboren
en:
Daar ruimt de wind en vaagt de heemlen schoon
en:
Ik weet dat gij mij nog verschijnen zult,
Zoo zeker als de bloemen wederkomen
Nu Henriëtte Roland Holst:
Samenkomen van oogen is gebroken
muziek...
en:
Op de kentering der tijden geboren
| |
[pagina 164]
| |
en:
De stilte der natuur heeft veel geluiden
en:
Zie mij: mijn mond verleerde vroeg te klagen
en:
Holland gij hebt zwellende wolken-stoeten
en:
De eenheid vliedt mijn armen die zich rekken
naar haar...
en:
Somtijds wanneer ik zit en niets verlang
en:
De zachte krachten zullen zeker winnen
in 't eind...
De dichter H.W.J.M. Keuls schrijft deze beginregel:
En in den nacht de klokken slaan den tijd;
en Albert Besnard:
Toen steeg uw ziel tot aan uw weerlooze oogen.
Nu J.G. Danser:
Mijn peinzen kan den vreemden dood niet loven
Die me u welhaast voor steeds genomen had;
Urbain van de Voorde:
De nacht is koud als gepolijst zwart marmer.
En ten slotte Werumeus Buning:
Zij zijn niet velen Heer, die zoo te zamen
Wisten te dragen vlam van hun aardsch lijf.
| |
[pagina 165]
| |
Hoe klein, hoe bitter en verstoken
Van deemoed blijft het woord waar deze wijs op gaat
Zoo teedere schade als de bloemen vreezen
Van zachten regen in de maand van Mei,
De oogen die het hart zich heeft gekozen
Zijn zorgeloos en diep en donker als de rozen.
Wat rest van 't breede haar en bittere, gouden oogen
Ga heen en slaap want morgen komt de dood.
Teeken den hemel in het zand der zee.
Gods molens malen langzaam en geweldig,
dag en nacht, zonder stroom en wind,
Die als de liefste ging, kwam als een engel keeren.
Een stilte is in de natuur.
als het binnenste blauw van een vuur.
Een vlam, die door het venster sloeg,
te onverwacht, te middernacht;
En ten slotte:
O eenzaamheid van dit bestaan,
de klokken slaan, de sterren schijnen,...
|
|