Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde
(1962)–Victor E. van Vriesland– Auteursrechtelijk beschermd60Gelijk het droombeeld komt het mystische symbool uit de archaïsche oerlagen der ziel op. Het gehele œuvre van A. Roland Holst wordt door zulke voorstellingen beheerst. In zijn geheel beschouwd ‘lijkt dit œuvre een monoloog met, evenals in de symphonieën van Bruckner, machtig georchestreerde “da capo's”. Deze iets gewijzigde, uitvoerige, langzame terugkeringen van vaste thema's waarschuwen ons, dat wij hier “contactpunten” vinden als wegwijzers naar het onzegbare. Hoe aangenaam zou door de schoolmeesters de grootse, in zichzelf besloten entiteit, welke het werk van | |
[pagina 148]
| |
Roland Holst is, vereenvoudigd kunnen worden gespeld, indien inderdaad, alleen maar, het elysisch eiland - en later Troje - hier voor een met heimwee herinnerden onaangetasten voortijd stond, den terugkeer tot welken de bezinning op den in het kristal aangestaarden loop der tijden en dingen opende; de spiegel uitsluitend stond voor zelfonderzoek en voor die achterwereld, waarin een “ander” de dubbelganger is: het door eigen Ik verraden, en nu aanklagend, deel der ziel. Een soort geheimtaal-lexicon op de bij Roland Holst meest voorkomende attributen, liefst nog met statistische gegevens aangevuld, zou dan de onaantastbare, in zichzelf besloten mysteriën dezer gesteldheid tegen een gering materieel en geestelijk offer bevattelijk onder het bereik van alle ijverigen en leergierigen brengen. Maar zo eenvoudig is het niet. Want geen logisch of wijsgerig stelsel ligt hier als levensbeschouwing aan bepaalde, steeds zich - ook reeds in de adjectieven - eentonig monomaan herhalende woordzinnebeelden ten grondslag. Honderd maal gebruikt, heeft in deze verzen een zelfde woord vaak honderd verschillende, althans iets anders genuanceerde betekenissen. Zegt men bijvoorbeeld dat wind en zee hier veelal het tijdruimtelijke uitdrukken, dan is daarmee nog niets gezegd, daar alles afhangt van hetgeen op een gegeven ogenblik speciaal dít tijdruimtelijke, - telkens weer anders - voor den dichter in het bijzonder aan gevoelswaarde en associaties vertegenwoordigt. Geheel de scherpzinnigheid van Roland Holsts uiterst subtiel taalgevoel is dan ook, evenals zijn onovertroffen rhythmische spankracht, gespitst op het verschillend schakeren van gelijke, weerkerende termen, beelden en motieven. Wat onbestemd en zwevend kon lijken, wordt zodoende zeer concreet. De continuïteit der als motief dominerende woorden herinnert aan droomvoorstellingen en wekt den indruk, uit archaïsche oerlagen der psyche losgebroken te zijn.’Ga naar eind290 Het zijn de vaste figuren uit de symbolenschat van A. Roland Holst. Ze komen in dit œuvre alle telkens terug: ‘het kristal en het erts, de spiegel, de geest (en ook weer de stem) van den wrekenden dubbelganger uit “De nederlaag”, die iets als het | |
[pagina 149]
| |
geweten, of beter gezegd het zelfgericht voorstelt. Over deze poëtische attributen van Roland Holst - die men in zijn prozawerken, als ik het zo mag uitdrukken, nader uitgewerkt aantreft -, diepzinnige beschouwingen te houden, zou psychologisch wellicht belangwekkend kunnen zijn, maar voor de beoordeling van poëzie is zoiets nutteloos. De voor poëzie gevoelige behoeft er geen afgetrokken overwegingen aan vast te knopen, noch hun oorsprong te ontleden. Voor hem volstaat het, hun bezwerende kracht te ondergaan, en hun onmiddellijkheid als beeld. Dat zich in de zichtbare wereld van A. Roland Holst vast terugkerende symboolvormingen voordoen hangt samen met het mythisch karakter, dat bij hem aan concepties als dualisme en monisme, realisme en idealisme, transcendentie en immanentie eigen is. Wie het dwingend evocatief vermogen van poëzie vermag te ondergaan, behoort dien samenhang niet te ontleden, en gevoelt daartoe ook geen behoefte, wanneer de symbolen zich tot een zuiver dichterlijke werking bepalen. En dat is hier het geval, want de dichter heeft zijn symbolen niet pasklaar gevonden en overgenomen uit een bestaand schema, maar uit de waargenomen werkelijkheid heeft hij ze zelf geschapen. Dit was mogelijk doordat hij aan bepaalde voorstellingen (het kristal enz.) die voor hem een “magisch” vermogen hadden, zijn mystieke visie kon vastmaken. Zij werden door hem als het ware ezelsbruggetjes naar de oneindigheid. Voor den lezer is het dus alleen van belang, dat het gedicht ze dat ook voor hem maakt, en niet, dat ze voor hem een meer rationele betekenis hebben. Het is voor het overige noch waarschijnlijk, noch noodzakelijk dat deze attributen hetzélfde belang hebben voor den lezer als voor den dichter persoonlijk, die ze vond omdat ze voor hem den schouwenden en van daaruit scheppenden toestand mogelijk maakten.’Ga naar eind291 ‘De behandeling van het woord door Roland Holst is een aanwijzing, dat zij meer op den klank, het gehoor, dan op het gezichtsbeeld is gericht. Wat de auditieve dichters meestal van de visuele onderscheidt, doet zich ook bij hem voor: de schouwende bezinning op een ideeënwereld overheerst waar- | |
[pagina 150]
| |
neming en ervaring, de overspiegeling is sterker dan de weerspiegeling. Van die beschouwelijkheid is de dreiging van een ophanden ondergang, een wereldschemering, het centrale gevoel gebleven (...). Het uit zich steeds in gelaten trots, zonder een zweem van zelfbeklag, en als het ware positief. Als besef namelijk, dat die ondergang voorwaarde is van de wrekende overwinning van het “wezenlijke”, die zich over de mensen, maar buiten hun toedoen, zal voltrekken.’Ga naar eind292 De geesteshouding van A. Roland Holst stemt overeen met die van het symbolisme, zoals Henri Clouard die definieert: ‘l'entrée dans les au-delà et les en-deçà du rationnel: d'où annexion du rêve, du merveilleux quotidien, des ressources de l'inconscient; d'où pressentiment de correspondances universelles, allant jusqu'au cosmique et au divin, - dans le moment même où le Moi paraissait voué à la solitude’.Ga naar eind293 Als achtergrond voor zijn mystiek en als middel om deze beeldend tot uitdrukking te brengen vond A. Roland Holst een eigen, verwante wereld in de Keltische sagenschat en in het œuvre van de Ierse dichter William Butler Yeats.Ga naar eind294 |
|