Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde
(1962)–Victor E. van Vriesland– Auteursrechtelijk beschermd59Nijhoff heeft in zijn eerste bundel, ‘De wandelaar’, sterker dan enig ander in Nederland, de regelrechte invloed van ‘Les fleurs du mal’ ondergaan, en die haast argeloos vertoond. In zijn latere werk is hij geleidelijk-aan zo sterk veranderd, dat Binnendijk in 1942 van hem kon schrijven: ‘De gestadige verdieping van het ervaringsleven openbaart zich bij Nijhoff | |
[pagina 146]
| |
niet in een rijker wordend poëtisch wereldbeeld, waarin deze ervaringen hun weerklank vinden, doch in de steeds eenvoudiger wordende verbeelding van het eeuwig-bekende, dat, zoo schijnt het, onpersoonlijker vorm aanneemt naar mate het persoonlijker wordt ondergaan en bewuster gewaardeerd, een evolutie dus, die zich in zinrijkheid en scheppend vermogen manifesteert.’Ga naar eind284 - Tot de vele vertalingen van Nijhoff behoort het versdrama ‘L'histoire du soldat’ van de typisch neo-romantische Zwitserse romanschrijver C.F. Ramuz. Iets van de geest van Baudelaire vindt men ook in het sonnet ‘Gescheiden’ van de eminente Vlaamse dichter Jan van Nijlen.Ga naar eind285 Deze aanvankelijk Baudelairiaanse dus toch wat verouderde liefdesromantiek is in de ouderdom van de dichter verstild en verinnigd tot de aangrijpende helderheid, waarin - in het gedicht ‘De reseda’ - het menselijk evenwicht tussen de van buiten ervaren en van binnen beleefde wereld een hoogtepunt van gerijpte en in een primitief licht bezielde eenheid werd.Ga naar eind286 Typisch een nieuwe romanticus is ook A. Roland Holst. Het lange ritme dat zowel zijn proza als zijn poëzie kenmerkt en bijvoorbeeld ‘in het grootse gedicht “De nederlaag”, over schier alle verzen heen enjambeert, iets zeldzaams bij alexandrijnen, en hun bovendien de middencesuur bijna overal ontneemt door ze met twee rusten in drieën te breken, - dit lange ritme vloeit natuurlijk, onmiddellijk voort uit den aard van de geestesgesteldheid en het innerlijk leven, dat zich daarin zoekt uit te storten. Monomaan, die zich op eentonige wijze herhaalt, is Holst zozeer door één conceptie ganselijk gegrepen, dat hij, gelijk elk waar mysticus, in den grond alleen maar steeds hetzelfde kan zeggen. Van binnen uit levend, met een daardoor verminderde (maar misschien aandachtiger geconcenteerde?) waarneming en zintuiglijke ervaring, spreekt hij in eenzelvig gestamel in een œuvre, dat in autistische denkvormen bevangen blijft en zich afsluit tegen de correctie der realiteit. Hier is de dichter weer de geboren ziener: een “illuminé”, een “initié”, van één enkel droomgezicht bezeten. Een woordenschat van geringe uit- | |
[pagina 147]
| |
breiding, met dientengevolge het steeds hervatten van vaste formuleringen voor terugkerende gemoedstoestanden. Een naar binnen gekeerde blik, zonder belangstelling voor tijdsbeeld of buitenwereld, zonder “gezond” gevoel voor “de” werkelijkheid. Zijn invloed is fataal geweest, maar dat doet niets af aan zijn grootheid.’Ga naar eind287 De mystiek - aldus dr. W.J. AaldersGa naar eind288 - leidt tot ‘de vernauwing en de dooding van het woord, en daarmede van de vereenzelviging van de godheid en de eindige (...) levensvormen. Elk woord snijdt ene betrekking los (...)’ Misschien ligt hier een sleutel ter verklaring van de stijleigenaardigheden van Roland Holst. ‘Zijn werkelijkheid is hier niet datgene, wat gebeurt, maar de wereld waarin het zich voltrekt. Wat men met een woordspeling de inflatie, de stromende, mysterieuze inblazing van dit proza zou kunnen noemen neemt er formeel alle strenge statische vormelijkheid, in den zin van het met rede en bewustzijn meetbaar afgewogene, uit weg. De herhaling, kort opeen, van woorden (hevig, hel, aar, blinkend, wild, oud enz. enz.) - waartegen een zich heldhaftig om stijlzuiverheid afmartelende Flaubert zo angstvallig waakte - wordt hier argeloos en nonchalant bedreven. Soms als welbewust stijlmiddel, om de monotonie der mystieke voorstellingswereld tot uitdrukking te brengen’.Ga naar eind289 |