Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde
(1962)–Victor E. van Vriesland– Auteursrechtelijk beschermd37Dat Verlaine de vader van het symbolisme is geweest ziet men bij hem vers-technisch in een bevrijding van de poëtische taal uit de realistische duidelijkheid, uit de overmaat aan visuele plastiek, uit de klassieke kluisters van metrum en zinsbouw der Parnassiens. Maar geestelijk betekende het intimiteit en suggestie. Dit houdt dus in: een naar-binnen-gekeerd gevoel voor nuances en overgangen, en een voorkeur voor aanduiden, voor ongezegd-laten, bóven uitspreken. Théophile Gautier had eens gezegd: ‘l'inexprimable n'existe pas’Ga naar eind158; de symbolisten gingen uit van het tegendeel.Ga naar eind159 Nog dieper gaand dan de vernieuwingen door Verlaine teweeg gebracht, is de radicale dichterlijke omwenteling van Arthur Rimbaud geweest. De invloed van deze laatste, veel moeilijker toegankelijke dichter op het ontstaan en het be- | |
[pagina 87]
| |
loop van de symbolistische en vooral ook de daarop volgende ontwikkeling is langzamer en later gekomen, maar is misschien op zijn minst even groot geweest als die van Verlaine. Het zou evenwel te ver voeren, hier bij de figuur en het werk van Rimbaud stil te staan. Ik wil mij ertoe beperken, te verwijzen naar het onovertroffen standaardwerk, de dissertatie waarmee voor lange tijd over deze dichter het laatste woord is gezegd: Ernst Verbeek: ‘Arthur Rimbaud, een pathografie’ (Amsterdam 1959). Hierboven werd gezegd, dat de symbolisten trachtten, het onuitsprekelijke uit te drukken. Bij de naam symbolisme denkt men onwillekeurig in de eerste plaats aan symbolische voorstellingen. Wij zullen in het verdere zien, dat de beweging zich ook buiten de wereld van het eigenlijke symbool uitstrekte. Voorlopig vond men het begrip symbool vooral in de decoratief monumentale schilderkunst, die ten dele met de litteraire beweging verwant was. De neiging tot symboliek in de voorstellingen zelf vindt men in bepaalde werken van Jan Toorop (1858-1928); van Der Kinderen (1859-1925), die bij de middeleeuwse traditie aansloot en onder andere de in 1896 in een opstel door Diepenbrock zo geprezen muurschilderingen voor het stadhuis te 's Hertogenbosch maakte; van Thorn Prikker (1868-1932), R.N. Roland Holst (1868-1938) en Willem van Konijnenburg (1868-1943); in Frankrijk Pierre Puvis de Chavannes (1824-1898). Niet onaardig tracht Guido K. BrandGa naar eind160 het streven van het symbolisme te formuleren: ‘Wie kommt etwas ausser mir in mich hinein? Ich sehe eine Farbe, einen Menschen, ich habe Bezeichnungen dafür, aber damit sind das Sein und das Dasein nicht erschöpft. Es muss irgend etwas vorhanden sein, das es möglich macht, dass ich es nicht nur erkenne, sondern auch seinen Sinn, seine Bedeutung verstehe. Die Fortsetzung dieser gedanklichen Überlegung ist die Aufhebung der Realität als nackte Tatsache und ihre Übertragung in eine neue Welt, die symbolisch das Erkennen ermöglicht. Gegenüber dem Naturalismus und Impressionismus bedeutet der Symbolismus einen schöpferischen Akt | |
[pagina 88]
| |
über die blosse Darstellung hinaus zur Sinndarstellung eines Geschehens. Damit ist die Rückkehr in die Übersinnlichkeit, in das Unbegreifliche, Mystische und Heilige begründet, die Einbeziehung des Glaubens. Denken, Geist, Vernunft können allein das Naturgeschehen nicht mehr erklären. Es ist wieder etwas da, das aus der Tiefe der Seele heraufkommt und sich mit den Dingen in einer Sprache unterhält, die die Geheimnisse der Beziehungen offenbart.’ - Het komt er hier dus op neer, niet dat men voor zijn innerlijk leven symbolen zoekt in de wereld, maar dat de wereld vaak symbool van het innerlijk leven wordt. Historisch sluit deze geestesgesteldheid enigszins aan bij het impressionisme, dat reeds verklaard had: ‘un paysage est un état d'âme’, -: een landschap is een stemming. |
|