Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde
(1962)–Victor E. van Vriesland– Auteursrechtelijk beschermd30De uitersten van twijfel, artificiëelheid, decadentie, ontkenning en morbiditeit, die in de hierboven geciteerde slotalinea van Huysmans' ‘A rebours’ culmineren, verraden een heimwee naar religieuze gebondenheid, dat reeds heenwijst naar de latere bekering van deze schrijver en naar het katholieke réveil in het algemeen. Vijf jaar later, in 1889, verschijnt een ander boek, eveneens van baanbrekende betekenis voor het tijdvak, eveneens een nieuwe gebondenheid aankondigend in het collectieve, zoals dit nieuwe romantische gevoel zich in de herleving van de katholieke moraal zou uiten. In 1863 had Taine nog in zijn ‘Histoire de la littérature anglaise’ geschreven, dat de roman een opeenstapeling van ervaringen is, waarbij men geen onderscheid heeft te maken tussen goede en slechte; deugd en ondeugd zijn produkten, precies zoals vitriool en suiker dat zijn.Ga naar eind126 Maar de in 1889 verschijnende roman ‘Le disciple’ van Paul Bourget, - een van de eerste zogenaamde probleemromans van de nieuwe periode -, gaf de neo-romantische reactie tegen een dergelijke realistisch-naturalistische opvatting. Hij stelde het probleem van de verantwoordelijkheid van de schrijver. De verantwoordelijk- | |
[pagina 72]
| |
heid zonder welke (naar in de tijd waarin wij dit boek schrijven steeds duidelijker blijkt) alle innerlijk leven escapisme wordt.Ga naar eind127 De beroemde filosoof en vrijdenker Adrien Sixte (‘pratiquant la bonté sans y croire’) heeft tot begaafdste en meest geliefde leerling Robert Greslou. Hij schrijft zijn ‘Théorie des passions’ en de gevoelsgewoonte die daaruit volgt, en die uit een soort depersonalisatie bestaat welke afziet van moraal en afstand neemt tot het eigen gemoedsleven, uitgedrukt in de term ‘se sentir sentir’, leidt tot de morele ondergang van deze leerling.Ga naar eind128 Ik heb er reeds op gewezen, dat letterkundige stromingen in ons land later dan in het buitenland zich voordoen, maar dan ook naar eigen nationale aard gewijzigd plegen te worden. Zo publiceerde, in 1904, de tweeëntwintigjarige Amsterdamse onderwijzer Jacob Israël de Haan de roman ‘Pijpelijntjes’. Hij stuurde hem aan Lodewijk van Deyssel, waarop zich een briefwisseling tussen deze twee auteurs ontspon, in de loop waarvan Van Deyssel in strijd met de theorieën van ‘De nieuwe gids’ en in overeenstemming met wat gaande was in het buitenland, aan De Haan schrijft: ‘Voor mij zijt gij een zeldzaam en goed kunstenaar. Evenwel heeft in de latere jaren mijn eigen begrip van wat een letterkundig boek behoort te zijn zich eenigszins gewijzigd of aangevuld. Zoo vernam ik onlangs, dat mijn roman “De kleine republiek” zich in de bibliotheek eener h.b.s. bevond en moest dit nadrukkelijk afkeuren. Langs die lijn doordenkend komt men er toe de publicatie van een boek ook als daad in de samenleving te beschouwen, en het dus in een publicatie minder goed te achten indien zij bevordert levenswijzen die men meent, dat niet bevorderd moeten worden. De uitgave van een boek als het uwe nu, bevordert gevoelingen en gedragingen zoo als die, welke er met zooveel talent in zijn beschreven.’Ga naar eind129 Het waanzinnig opgevoerde, tot uiterste vereenzaming uitgeholde individualisme was de golftop, die door haar stuwkracht over eigen hoogtepunt heengedreven, in een laatste, | |
[pagina 73]
| |
verblindend wit schuimende pracht omkantelde, en zich in de algemene zee vernietigend bedolf. In de branding van het geestesleven was een tegenstroom doorgebroken, die, hoe ook, weer naar het collectieve ging. ‘Het ivoren aapje’ van Herman Teirlinck, - een roman van 1908, spelend in het Brusselse society-leven dier dagen -, heeft onder zijn personages enige sleutelfiguren. Een daarvan is Lieven Lazare, met wie de katholieke romancier en felle pamflettist Léon Bloy is bedoeld, over wie hier naar aanleiding van Arij Prins is geschreven. Een andere sleutelfiguur is Pastoor Doening, die voor Hugo Verriest staat. Evenals ‘Le disciple’ eindigt dit boek met een dodenwake. Mevrouw Vere Verlat is van verdriet gestorven als gevolg van het optreden van een demonische figuur, ‘een duistere macht’, zoals de schrijver hem noemt, van grote invloed op de mondaine kringen van het Brussel dier dagen. En het is voor die tijd van opkomende neo-romantiek typerend, dat men in de litteratuur weer telkens dat geloof in het demonische, diabolischeGa naar eind130, satanische vindt, in de macht van het kwade; men denke maar aan ‘Là-bas’ van Huysmans en aan de werken van Sar Péladan. Pastoor Doening heeft onbewust Mevrouw Verlat altijd liefgehad, doordat hij in haar iets van een gestorven vriendinnetje uit zijn kinderjaren, Reinildeken, terugvond. En iets van de lotsgebonden noodzakelijkheid en wetmatigheid van al dat leed beseft hij bij haar dood; - een gevoel dat, recht ingaande tegen het psychologisch realisme van de roman, iets van het nieuw-verworven romantisch eenheidsbesef in de litteratuur verbeeldt.Ga naar eind131 Verouderd, maar toch zeer interessant als een van de tijdsdocumenten die het eerst een algemeen en overzichtelijk beeld van de veranderende geestesgesteldheid trachtten te geven, is het in de Bibliothèque Alcan in 1891 verschenen werk van Frédéric Paulhan: ‘Le nouveau mysticisme’. |
|