Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde
(1962)–Victor E. van Vriesland– Auteursrechtelijk beschermd28Maar de sprekendste onthulling van de tegenstelling, die bezig was in de litteratuur te ontstaan, was de strijd van 1896 in de tweede jaargang van ‘De kroniek’. ‘De aanleiding tot het conflict lag in een uitlating van Marius Bauer in een der brieven die hij van uit Moskou waar hij als speciaal verslaggever de kroningsfeesten van de Tsaar bijwoonde, ter publicatie naar “De kroniek” stuurde. In zijn brief uit Moskou van 16 mei 1896 had hij geschreven: “Ik denk me hoe mooi Moskou geweest moet zijn in dien tijd, toen... drommen hovelingen, in jassen van allerlei kleuren en met juweelen bezette wapens in de gordels, zich verdrongen op de pleinen van het Kremlin, waar Iwan staande op de Roode Trap van zijn paleis een onheilsbode met zijn speer vastnagelde aan de roode treden. Ja dat was tóch wel barbaarsch, maar toch wat moet het ook mooi geweest zijn, en bij die tijden vergeleken is, dunkt mij, de tegenwoordige weelde maar kinderspel.” De bijna kinderlijk-naïeve Bauer vroeg zich geen ogenblik af hoe deze taal zou klinken in de oren der Kroniek-lezers van wie toch een groot deel om socialisme riep. Maar hij maakte het in zijn volgende brief nog bonter. Toen riep hij als in extatische vervoering uit, nadat hij in de straten van Moskou de plechtige intocht van de Tsaar had bijgewoond: “Is er wel één vorst op aarde, die zoo veel praal ten toon kan stellen, en als je dan denkt aan al die weelde, die er nog is in die kerken en schatkamers en in de paleizen, als je je voorstelt hoe veel rijker 't nog zal zijn bij de kroning, krijg je dan niet een ge- | |
[pagina 67]
| |
voel van dankbaarheid en eerbied? Ik tenminste heb gejuicht voor den man, die de wereld zoo'n schouwspel biedt!”’ ‘Niet de visie van Bauer lokte reactie uit - het hele debat is buiten hem om gevoerd, op geen enkele wijze is hij erin betrokken geworden - wel de toestanden in Rusland die Bauer beter dan wie ook raak kon beschrijven daar hij een buitengewoon goed opmerker was en van alles wat hij zag als het ware een gedetailleerde technische beschrijving gaf.’ ‘Voor “De kroniek” van 8 maart 1896 had Bauer een politieke prent aan dat onderwerp gewijd. Deze in een vorig hoofdstuk reeds genoemde lithografie stelde “De kroning van den Czar” voor en droeg als onderschrift: “De deputatie uit Siberië op weg naar het feest”. In een wolk ziet men de Tsaarkroning als een schier hemelse plechtigheid vol schittering en praalvertoon, daaronder worden te midden der barre sneeuwsteppen van Siberië, eindeloze karavanen van uitgeputte bannelingen door schoppende en met karwatsen slaande bewakers voortgejaagd, terwijl roofvogels zich werpen op de lijken van hen die niet verder konden.’ Tak schrijft: ‘Helaas, achter de schitteringen van dit Moskousche prachtvertoon ligt al de ellende van een verwaarloosd volk, dat men nu nog met slagen regeert.’ ‘Het debat, ingezet door Tak in het nummer van eenendertig mei, nam eerst in dat van negentien juli daaropvolgend een einde. Twintig artikelen werden eraan gewijd, dertien strijders waren erin betrokken. Na Tak kwamen achtereenvolgens aan het woord: A. Diepenbrock, Cornelie Huygens, Frederik van Eeden, J.D. Bierens de Haan, G.v. Tienhoven, De Vries Lam, Jan Veth, Jan Kalf, L. van Deyssel, J. de Gruyter, A. van Collem en Frank van der Goes. Ook Albert Verwey mengde zich in zijn “Tweemaandelijksch tijdschrift” in de strijd met het artikel “Volk en katholicisme” dat hij nadien nog eens in “Stille toernooien” liet verschijnen. Welke belangrijke plaats het geval voor hem innam in het literair en cultureel leven der laatste halve eeuw, bleek wel uit het feit, dat hij heel het verhaal van het debat in zijn literatuurcollege te Leiden had ingelast en het nog in 1931 aan zijn studenten | |
[pagina 68]
| |
voordroeg. Echo's van het debat vernam men in het Amsterdamse studententijdschrift “Propria cures” van 12 februari 1898. In een artikel over “Kunst en socialisme” werd de strijd tussen “Diepenbrock en Tak c.s.” in herinnering gebracht. Is. P. de Vooys wijdde in het Delftse studententijdschrift “In den nevel” een stuk aan “De strijd in ‘De kroniek’ over socialisme en nivelleeringsbeginselen” en betoogde daarbij dat dit debat slechts een voortzetting was van de strijd die reeds in “De nieuwe gids” gevoerd was geworden tussen de “artiest-socialisten” en de “artiest-aristocraten”. De stukken van Van Deyssel, Van der Goes en Van Eeden over kunst en socialisme hadden het probleem reeds aangesneden. C.S. Adama van Scheltema memoreerde het in “De grondslagen eener nieuwe poëzie”, een werk dat als ondertitel droeg: “Proeve tot een maatschappelijke kunstleer tegenover het naturalisme en anarchisme, de tachtigers en hun decadenten”.’Ga naar eind118 Diepenbrock kwam met vuur voor het aspect van de mystiek op in ‘De repliek op Tak's artikel “Kroning”.’ ‘Zijn hartstocht deed hem uitroepen: “Mij ware liever als een gek opgesloten, dan met u omtrent deze zaken van gelijke mening geacht te worden.”’ ‘Hoewel Diepenbrock zich herhaaldelijk erop beroept dat hij met zijn visie sociale begrippen niet uitsluit, maar alleen tegen het materialisme en de nivellering te velde trekt, toch spreekt uit heel zijn betoog het heimwee naar een mystieke gemeenschap die hij evenals zijn geestverwanten in de Middeleeuwen meende te moeten zoeken. De stijl van zijn stuk is een prachtig voorbeeld van de sfeer die de generatie van Negentig om zich heen heeft geschapen.’Ga naar eind119 In het IXe hoofdstuk ‘Mystiek contra socialisme’ van het boek van Thys kan men het gehele verdere verloop van deze discussie samengevat vinden. De opkomende romantiek uitte zich evenzeer in de heroïsche maar litterair niet geheel geslaagde dogmatische pogingen van Gorter, uit het estheticisme te komen, als bijvoorbeeld in het sociale sentimentalisme van John Galsworthy, zo scherp ontleed door George Orwell in ‘The road to Wigan Pier’ (London 1937, herdruk New York 1961) p. 135. |
|