Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde
(1962)–Victor E. van Vriesland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
26In deze overgangstijd was het nieuwe socialisme soms nog religieus, het neo-katholicisme soms niet vrij van een socialistisch element. Frans Erens, die belangrijke relaties had in Frankrijk, en de man was die Maurice Barrès aan Moréas voorstelde, heeft, en zonder opzet, veel bijgedragen tot het vernieuwen van de geest der Nieuwe-gidsers. Hij was meer ambassadeur van het neo-mysticisme dan van het eigenlijke symbolisme, hoewel hij geenszins een katholiek ijveraar was. In die taak vond hij aanvankelijk weinig weerklank bij zijn naturalistische vrienden en generatiegenoten, die de Franse symbolistische poëzie eerst later lazen. Van Deyssels opzienbarende opstel ‘De dood van het naturalisme’ kwam eerst jaren uit na Barrès' en Huysmans' ommekeer. Kloos' esthetica berustte op dezelfde opvattingen over poëzie als die van Ch. Baudelaire, maar hij kende Baudelaire nauwelijks. Gorter zegt van zichzelf, dat hij van Frankrijk voornamelijk de realisten en naturalisten kende, niet de dichters. Toch werkte in hem de vernieuwing reeds vroeg, en van een wandeling bij maanlicht met hem en Alphons Diepenbrock schrijft Verwey al in 1892: ‘Gorter kwam ertegen op dat ze zijn verzen om de reëelheid prijzen: die stommerts: alsof dàt de hoofdzaak is’.Ga naar eind106 Maar Gorters taal verfijnde zich in een op de spits gedreven individualisme en over zijn bundel ‘Verzen’ schrijft Verwey: ‘Het zijn in die dagen niet de dichters, maar de naturalistische, de sensitivistische prozaschrijvers geweest, die de “Verzen” het meest bewonderden. De jonge dichters die hun invloed het hevigst ondergingen - en zij waren niet de geringste: ik noem Leopold, Boutens, Van de Woestyne - hebben de strijd moeten aanbinden tegen dat deel van zichzelf, waardoor ze het diepst en innigst met Gorter verbonden waren, tegen die hevigste ontroering en vernieuwing waaraan ze de ontwaking van hun dichterschap dankten en waarvan ze een omwenteling in de dichtkunst hadden verwacht. Stuk voor stuk hebben ze de geestelijke binding moeten trachten te veroveren, die Gorter verworven had.’Ga naar eind107 | |
[pagina 62]
| |
In Nederland was men trouwer aan de naturalistische opvattingen in het buitenland dan zij, die deze het eerst voorstonden maar later veranderden. Vandaar dat de nieuwe stromingen uit het buitenland bij ons altijd zoveel later ingang vonden. Prof. Pierre Brachin formuleert het zo: ‘Flaubert a caché Baudelaire, et Zola Verlaine.’Ga naar eind108 Er is hier al vaak betoogd, dat men dit na-elkaar alleen als een schema moet zien, maar dat er ook een door-elkaar-heen is, omdat de richtingen in onvermengde vorm niet voorkomen. Uit de kring van ‘De nieuwe gids’ zijn al spoedig Frank van der Goes, P.L. Tak en Domela Nieuwenhuis voorlopers geweest van de nieuwe geest van het socialisme; Gorter ook, na de spinozistische periode die op zijn sensitivistische was gevolgd. Bij Kloos en bij de jonge Alberdingk Thijm stuitten zij op levendige weerstand. In 1898 werd ‘De jonge gids’, een socialistisch maandblad, opgericht onder redactie van de socialistische toneelschrijver Herman Heyermans, die vaak in zijn overigens sterk naturalistisch toneel-œuvre een opmerkelijk sociaal verzet tot uiting bracht, op het voetspoor van ‘Die Weber’ van Gerhart Hauptmann. Gorters bekende ‘Kritiek op de litteraire beweging van 1880 in Holland’ verschijnt van 1897 tot 1899 in ‘De nieuwe tijd’, waarvan hij in 1898 met Henriëtte Roland Holst de leiding krijgt en twintig jaar behoudt.Ga naar eind109 Zo tekende zich al in de bloeitijd van ‘De nieuwe gids’ de tegenstelling af tussen de leuzen ‘Kunst is passie’ (Van Deyssel), ‘kunst is de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie’ (Kloos), of het veel geciteerde en vaak zo slecht begrepen woord van Théophile Gautier ‘l'art pour l'art’, - en aan de andere kant de denkbeelden van de schrijvers, die zich openstelden voor de opkomende arbeidersbeweging. Tot in 1895 de Negentigers van P.L. Taks ‘Kroniek’ de Tachtigers van ‘De nieuwe gids’ aflosten en een nieuwe geest inluidden, hoewel het gedeeltelijk nog dezelfde auteurs waren.Ga naar eind110 Nog vóór 1890 begon een aankondiging van de komende kentering zich te vertonen: ‘... de gewaarwording, sensitivistisch | |
[pagina 63]
| |
verenkeld, verloor het verband met de geest; de ideëele verheffing, tot ikheidsverheerlijking toegespitst, verloor het verband met de samenleving. Een ongebreidelde overgave, eensdeels aan de zintuigelijke gewaarwording, anderdeels aan de individuele emotie, wekte hoe langer hoe meer de tegenstand op van hen die verlangden naar een geestelijke synthese, waarin emotie en gewaarwording onderworpen werden aan een idee die bovenpersoonlijke waarde had. Een hartstochtelijk zoeken naar zulk een synthese - naar tal van zulke synthesen, want de een zocht het hier, de ander elders, de een meer in het mystische, de ander meer in het dogmatische, - vervulde tegen 1892 jongeren en ouderen. En het zoeken sloot vanzelf de verwachting van het vinden in.’Ga naar eind111
Er ontstond dus een nieuw-romantische omkeer tegen Tachtig; het werkelijkheidsgehalte verdween voor het subjectieve en collectieve, althans verminderde en werd met deze twee elementen gemengd; van de impressie kwam men tot pessimisme en meelij en sociale zin. Ook waar de wijze van zien, en dus de stijl nog naturalistisch bleven, - (anders derhalve dan bij de hierboven genoemde romanschrijver Charles-Louis Philippe, bij wie ook de expressiemiddelen zich wijzigden) -, wordt reeds hier en daar in dit objectiverende proza de werkelijkheid vertekend en verkleurd door meegevoel, gemeenschapszin en het daaruit voortkomend sociaal verzet. Zelfs een boek als ‘Geertje’ bezit reeds enigszins dit wit-zwart schema. Toen Kloos in 1890 zijn ‘In memoriam’ Vincent van Gogh dichtte (‘Dàt was een lief mensch, dien wij nimmer zullen/Terug-zien,...’), besefte hij niet dat hij het sociale mededogen van een nieuwe tijd bezong, dat hij zo fel zou haten, zoals blijkt uit de volgende regels:
Wees hard, én koud, én vreemd, met iedereen.
En ween nooit meê, ‘dat gij niet later ween’,
Rond u-zelf krimpend, op den grond, alleen.Ga naar eind112
De doorbraak van het sociale in het naturalisme moet het | |
[pagina 64]
| |
aanvankelijk vooral hebben van sterk en grof effectbejag.Ga naar eind113 Het indrinken van de werkelijkheid heeft plaats gemaakt voor het arrangement, dat wij in zijn uiterste vorm kennen uit de stillevenschilderkunst van onze romantische school en bijvoorbeeld in de genrestukjes van een David Bles. Dit is weer een stap in de richting van het anekdotische of het karikaturale; wel te verstaan een stap terug. Ook een bewustere bezinning op de gemeenschap doet zich voor, aanvankelijk uiteraard het eerst bij de socialistisch georiënteerde schrijvers, zoals hierboven reeds is vermeld; in het buitenland, en weldra ook hier, ook bij de typische reactionairen. Zelfs Flaubert, het summum van de objectieve, extreme, van doel bewuste realist, schrijft aan het eind van zijn leven ‘Bouvard et Pécuchet’, een satire, dus een romantisch door kritiek verkleurde werkelijkheid. |
|