Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde
(1962)–Victor E. van Vriesland– Auteursrechtelijk beschermd25De verhoogde aandacht voor de schaduwzijde van het leven leidde niet alleen naar pessimisme. Het inzicht in de vrijheid en zelfstandigheid van het individu en van het individuele werkte sterk in op de litteratuur. ‘Emants heeft het verder bestendig blijven benauwen door isolement en door wat hij miskenning achtte. En in zijn verbittering en wrok is hij tot de wrangste levensuitingen gegaan, als waardige objecten om | |
[pagina 59]
| |
het hatelijk leven aan te demonstreeren. Zijn grauwe, zware, als compacte levensonlust maakt gewis hier en daar te zeer den indruk van een parti-pris, doch boeken als “Een nagelaten bekentenis” en “Inwijding” zullen in onze litteratuurhistorie leven als de eerste krachtige teekenen van den ommekeer, die zich in de geesten voltrok en - al klinkt dit in verband met Emants wat paradoxaal - van een nieuw verhoogd en verdiept leven.’ (Coenen, t.a.p.). Deze laatste opmerking sluit zich voor het overige aardig aan bij een opmerking van J.A. Rispens (‘Richtingen en figuren in de Nederlandsche letterkunde na 1880’): ‘Het pessimisme der naturalisten hield een negatief protest tegen de werkelijkheid in, waarvan de keerzijde was het medelijden met de tot de bestaans-ellende veroordeelde menschheid, dat een tot kunst inspireerende activiteit werd en zich niet als een afzonderlijk element in hun werk voordeed, maar tot een bestanddeel van de voorstellingswijze en den stijl zelf vergroeide. Het vrije denken, met den mens als middelpunt, het streven zich van alle dogma's los te maken, heeft inmiddels bij Emants tot zekere beperktheden en vooroordelen geleid, gelijk die gebruikelijk en functioneel onontbeerlijk zijn bij hen, die pioniersarbeid verrichten.’Ga naar eind103 Johan de Meester schreef van zichzelf: ‘'k Heb meer menschelijkheid dan schoonheidsverlangen’. Zo een uiting zou in de begintijd van ‘De nieuwe gids’ taboe zijn geweest. Een roman als ‘Geertje’, door De Meester in 1905 gepubliceerd, is karakteristiek voor een nieuwe tijd: het bekijken is meeleven geworden en deze geschiedenis van een verleid dienstmeisje is zowel doordrenkt van brandende mensenliefde als van een gevoel voor sociaal onrecht. Nieuwe litteraire verschijnselen doen zich gemeenlijk eerder in het buitenland voor dat bij ons en van de omkeer naar een geheel op menselijk en sociaal bewogen medelij gefundeerde litteratuur vindt men een bijzonder duidelijk voorbeeld in Frankrijk, in Charles-Louis Philippe, wiens vroegere romans, in sterke reactie tegen de impassibel-objectiverende stijl van de volgelingen van Flaubert terecht veel naam hebben ge- | |
[pagina 60]
| |
maakt. Ik noem ‘Quatre histoires de pauvre amour’ (1897); ‘La bonne Madeleine et la pauvre Marie’ (1898); ‘Bubu de Montparnasse’ (1906). Uit een brief van 1899 aan zijn Belgische vriend Henri VandeputteGa naar eind104 blijkt overigens, gelijk uit een groot deel van zijn œuvre, een wat naïeve idealisering van de prostitutie en de prostituée, een onderwerp dat in die dagen sterk ook de litteraire aandacht had, hetgeen enigszins begrijpelijk is, wanneer men bedenkt welke schrikwekkende ravages in die tijd de geslachtsziekten aanrichtten. Een ander voorbeeld van een bijna mystiek pantheïstisch meegevoel, ditmaal met de zo vaak ruw mishandelde trek- en lastezeltjes in de Franse Pyreneeën, vindt men in de eveneens voor de litteratuur van toen zeer karakteristieke en zeer vernieuwende jeugdpoëzie van Francis Jammes. De litteraire ontwikkeling die dus leidde naar het pessimisme, leidde tegelijk ook naar het medelijden en naar sociale rechtvaardigheidszin, dat wil zeggen in de litteratuur naar een nieuw katholicisme en naar het socialisme. ‘The term “reality” is also a term of inclusion,’ aldus WellekGa naar eind105: ‘the ugly, the revolting, the low are legitimate subjects of art. Taboo subjects such as sex and dying (love and death were always allowed) are now admitted into art.’ - ‘... it is a simple fact of literary history that the mere change to a depiction of contemporary social reality implied a lesson of human pity, of social reformism and criticism and often of rejection and revulsion against society.’ Zo voerden de koele, rationalistische, onbevangen werkelijkheidszin en waarheidlievendheid van het aanvankelijke realistische tijdvak vanzelf weer in de richting van een gemeenschapsgevoel, medelij en sociale belangstelling, anders gezegd in de richting van een anti-rationalistische neo-romantiek. |