Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde
(1962)–Victor E. van Vriesland– Auteursrechtelijk beschermd24Verdediging vond het pathologische als litteraire stof ook op grond van zijn ‘algemeen-menselijk’ karakter, - een dooddoener, deze fictie, vergelijkbaar met het ‘algemeen beschaafd Nederlands’ der linguisten en filologen of het ‘algemeen belang’ van zekere economen en politici. Zo verdedigt de scherpzinnige Frans Coenen de ‘Pathologie in de litteratuur’ (‘Groot Nederland’, april 1919): ‘Er moet lijden zijn met diepere betekenis, symbolisch lijden, en het is aan den kunstenaar om het leven zoo aan te zien, dat in het kleine het groote spiegelt en wij, meelevend een geval, echter een geheele wereld om ons voelen. Dat hierbij van ziek of gezond, gewoon of onge- | |
[pagina 56]
| |
woon, zedelijk of onzedelijk geen spraak meer kan zijn, omdat wie tot het wezen der dingen gaat, boven de tijdsonderscheidingen uit is, behoeft geen verder betoog.’Ga naar eind100 ‘C'est Paul Souday qui a inventé le nom de “dolorisme” et croyait pouvoir l'appliquer à Huysmans parce que l'écrivain détestait la Méditerranée, “ce grand crachat bleu”, et appelait le soleil “ce voyou d'astre”. Il ne voyait pas que, chez lui, la douleur avait un sens profond, qu'elle aboutissait à une transformation dans l'ordre surnaturel, qu'elle contribuait, selon saint Paul, à parfaire la Passion du Christ. Adempleo quae desunt passionem Christi. Il a écrit lui-même: “N'est-ce pas la théorie mystique de la douleur, n'est-ce pas la seule d'ailleurs qui donne au moins une lueur sur l'effrayant mystère de la souffrance? Comment l'expliquer autrement? Ce ne sont, à coup sûr, pas les matérialistes qui éclaireront cette nuit...”’Ga naar eind101 Maar hiermee wordt de litteratuur van objectief: selectief en zij doet dus een stap in de richting van de romantiek. Wanneer de samenleving, die eerst alleen object van uitbeelding was, ook getart en gechoqueerd moet worden, is er al een relatie ontstaan, een contraselectieve, maar dus toch ‘participerende’ visie, zij het in het negatieve, die het benaderen van de realiteit vermengt met ikheid. De tijd dat Jacobus van Looy zonder iets van menselijke deernis in een onovertrefbaar beeldend proza een Spaans stierengevecht beschreef, moest wel een tijd worden, die ondanks alle ogenfeest en feest der zinnen een uitzichtloos pessimisme deed opkomen, de op niets berustende stemmingsrijke droefgeestigheid die de rijke armendokter Sam Aletrino in zijn koetsje, van patiënt naar patiënt rijdende, deed schreien; zoals ik al vermeldde: het waas van tranen dat het grisaille voor zijn impressionistisch proza oplevert. Ik heb er nu op gewezen hoe een zeer typisch voorbeeld van de natuurlijkheid van de overgang van een realistisch naturalisme tot pessimisme gevonden wordt in geest en werk van Marcellus Emants. De geloofswaarden zowel als de ficties, het illusionisme en zelfbedrog van de negentiende-eeuwse | |
[pagina 57]
| |
Romantiek waren afgebrokkeld door de snelle ontwikkeling der wetenschappen, vooral van de natuurwetenschap, ‘die heel het wereldbeeld veranderde, de moderne theologie (D.F. Strauss, Drews, Ernest Renan) die de oude geloofswaarden ondergroef, de exacte psychologie van de Franse school (Charcot, Janet, Richet, Binet). Dit alles werkte mede tot het ontstaan van een geïntroverteerde zelfbewustwording, gelijk men ook in “Een nagelaten bekentenis” aantreft. Zij is de vrucht van een meer dan tevoren op het werkelijke en de ontledende waarneming gerichte levenshouding. Zij verfijnde en verzwakte de vitaliteit en de bereidheid tot daden. “Mijn levenskracht,” zegt Willem Termeer over zijn jongelingsjaren, “was groot genoeg om duizenderlei begeerten in me op te wekken; maar scheen te zwak om één dier begeerten te bevredigen.” De hoofdpersoon van deze roman is behept met de aboulie van een Oblomow. De figuur is zozeer in één belichting gehouden, dat zij soms, tegen de bedoeling van de schrijver in, bijna karikaturaal aandoet. Emants is genuanceerd in zijn kleurengamma, maar alle kleuren zijn in één toon gehouden. “Er was,” zegt Frans Coenen over hem, “iets zwaars en zelfs logs, iets vierkant onbewegelijks in dien geest; tenslotte iets gedegen Hollandsch van onverzettelijkheid en humorloozen ernst.” (‘Groot Nederland’, 1923). Van een groot gedeelte van zijn romanœuvre kan men zeggen: “en dit is zwart op zwart en zwart op zwart.” (J.H. Leopold). Er spreekt dan ook meer verbittering dan objectiviteit uit dit werk. De mensenhaat van deze realist was die van een ontgoochelde romanticus. Hetzelfde geldt voor zijn, sterk aan Strindberg herinnerende, specifieke vrouwenhaat (al is hij bij uitzondering milder in zijn kijk op het volksmeisje Tonia in “Inwijding”). Zijn vernietigend beeld van de vrouw culmineerde in de voortreffelijke roman “Liefdeleven” (1916; 1935). Dezelfde wellust, die zo ontoereikend is voor een aanvaarding van het leven, houdt dit leven in stand:
Al wie in d'arm der wellust werd geschapen,
Valt vroeg of laat der wellust weer ten prooi!
| |
[pagina 58]
| |
(“Lilith”). Elk argeloos, vredig geluk is de mens door de sensuele drift onmogelijk gemaakt. En door de drang naar begrip en kennis. (“Godenschemering”). Zij veroorzaken dat karakteristieke “taedium vitae”, die “ennui”, welke tot de onvermijdelijke bagage van de “fin de siècle” mens behoorden. Essentieel was daarbij een overschatting van de erfelijkheids- en degeneratiebegrippen, die toen nieuw en in de mode waren (Lombroso, Nordau, Ibsen, met welke laatste Emants persoonlijke relaties onderhield). Met Taines leer omtrent afkomst, opvoeding en milieu leidde zij bij vele schrijvers, maar te onzent het eerst bij Marcellus Emants, tot een extreem fatalisme dat de moderne mens in een soort van moedeloze wilsverlamming bevangen hield, daar hij geen ogenblik zijn gedetermineerdheid uit het oog kon verliezen. Terecht schrijft dr. J. de Graaf in “Le réveil littéraire en Hollande et le naturalisme français” over Emants: “Ce qui, dans la philosophie de Taine, l'a tout particulièrement retenu, c'est le côté essentiellement pessimiste, la tendance à regarder l'homme comme un être fatalement abandonné à des forces qu'il n'arrivera jamais à vaincre, qui le prédestinaient, par leur fatalité même, à une fin essentiellement tragique.” Van wezenlijk belang is dan echter vaak het gevoel van compensatie, voor de onsociale, van de burgermaatschappij vijandig vervreemde individu gelegen in het besef, een uitzonderingsmens te zijn.’Ga naar eind102 |