Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde
(1962)–Victor E. van Vriesland– Auteursrechtelijk beschermd17Gerben ColmjonGa naar eind65 beschrijft uitvoerig hoe in de laatste drie decenniën der vorige eeuw de Nederlandse kritiek Flaubert en Zola verwelkomde. In 1872 al deed Marcellus Emants dit; in 1875 volgde - zij het met enige restrictie - de latere Leidse hoogleraar Jan ten Brink, die ook over Daudet zou schrijven. In 1879 bundelt Ten Brink zijn vier artikelen over Zola, in 1891 die over Flaubert. Ook de nu vergeten J.J. van Santen Kolff, vriend van Emants en medewerker aan ‘De banier’, moet genoemd worden als een van de pioniers in ons land voor Zola's erkenning. Reeds in 1881 debuteert Lodewijk van Deyssel, zeventien jaar oud, met een apologie van Zola, getiteld ‘De eer der Fransche meesters’, in het tijdschrift van zijn vader, de ‘Dietsche warande’. In 1886 schrijft hij in ‘De nieuwe gids’ eveneens over Emile Zola een extatisch stuk, | |
[pagina 41]
| |
met de inzet: ‘Van zonnevlammen en van druipend bloed is het laatste werk van Zola gemaakt.’ Van Deyssels beroemde passage in zijn stuk tegen Frans Netscher van 1886 met de steeds weer herhaalde aanvang ‘Ik houd van het proza... ik houd van het proza...’ is ongetwijgeld een navolging van een soortgelijke anafoor, twintig jaar eerder door Zola in ‘Mes haines’ gebruikt: ‘Je hais les gens nuls... Je hais les railleurs... Je hais les sots...’ enzovoort.Ga naar eind66 Ik heb er reeds op gewezen, dat ‘De nieuwe gids’ als geheel gezien, in tegenstelling tot een veel verbreide en door Donkersloot nog in zijn dissertatie gedeelde opvatting, een realistische beweging vertegenwoordigde, maar dat realisme en romantiek in pure, onvermengde vorm abstracties zijn, die de levende litteratuur niet vertoont. Van Deyssel, die misschien het meest typisch voor de beweging van Tachtig is, heeft in één mensenleven alle evoluties doorlopen van realisme, naturalisme, sensitivisme, romantiek, tot dat toppunt van romantiek dat mystiek heet (‘Uit het leven van Frank Rozelaar’, Amsterdam 1911). Toch wordt teveel vergeten, dat zijn beroemde opstel uit 1891 ‘De dood van het naturalisme’ niet berustte op een ontwikkeling van Van Deyssel, maar op veranderde inzichten van Zola zelf. Colmjon, in zijn hier reeds enkele malen aangehaalde boek, geeft zich moeite om te bewijzen dat Tachtig niets nieuws was, maar geleidelijk is ontstaan; hij tracht aan te tonen dat Flaubert en Zola reeds lang daarvóór in ons land gelezen en bekend werden. Ik vind dat niet zo belangrijk. Invloed op de ontwikkeling van onze litteratuur kregen ze toch eerst door de auteurs van het gezelschap Flanor en later van ‘De nieuwe gids’. Ongeveer op dezelfde wijze is het ook met John Keats en Shelley gegaan, over wie hier later gehandeld zal worden. De geesten waren voorbereid, maar eerst met de beweging van Tachtig wordt de naturalistische invloed op onze letterkunde actueel en regelrecht. In 1885 schrijft Arij Prins ‘Uit het leven’; in 1886 volgen Netschers ‘Studies naar het naakt model’; in 1888 verschijnt ‘Juffrouw Lina’ van Emants. | |
[pagina 42]
| |
Emants correspondeert ook met Taine en met I. Tourgenjef. - De in 1889 geschreven roman ‘Martha de Bruin’ van A.P. van Groeningen tekent de hoofdpersoon als overtuigd volgeling van de methode van Zola en de leerstellingen van Taine.Ga naar eind67 In 1889 komt ‘Eline Vere’ uit van Louis Couperus, die evenals Frans Netscher leerling van Jan ten Brink was geweest op de Haagse H.B.S. Volgens een mededeling van CouperusGa naar eind68 las hij, samen met Netscher, Zola, Camille Lemonnier, Flaubert en Taine. - Maar een roman als ‘Eline Vere’ gaat meer op ‘Madame Bovary’ van Flaubert terug dan op Zola. Men moet echter niet denken dat het naturalistisch proza niet ook op weerstanden stuitte. Dr. Willem Doorenbos bij voorbeeld, die toch op de H.B.S. in Amsterdam de geliefde en bewonderde leraar en vaderlijke vriend was geweest van Kloos, Perk en Verwey, schreef nog in 1881, volgens de gangbare opvattingen van die tijd, dat de naturalisten ‘u het liefst voeren in vuiligheden en in de natuur alleen vuil kunnen zien’.Ga naar eind69 Merkwaardig, hoe met de tijd steeds mede wisselt, wat het zedelijkheidsoordeel wel en niet in de kunst gedoogt: - wat zou Doorenbos wel niet geschreven hebben als hij J. van Oudshoorn en S. Vestdijk, Anna Blaman en W.F. Hermans, of Gerard Kornelis van het Reve en Nel Noordzij had gekend, om alleen Nederlanders te noemen! |
|