Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde
(1962)–Victor E. van Vriesland– Auteursrechtelijk beschermd15In het naturalisme wordt een consequente realistische benadering toegepast op de mens.Ga naar eind47 Deze wordt gezien als één met de natuur of met zijn eigen natuur, en met zijn omgeving. De zogenaamde natuurgetrouwheid wordt een esthetisch criterium van de nieuwe beweging. ‘Het in “De nieuwe gids” verschenen fragment “Oorlog”,’ schrijft Frans Erens in zijn ‘Dagboek’Ga naar eind48, ‘was als aanhef bestemd van een uitgebreide | |
[pagina 35]
| |
oorlogsnovelle. Doch toen ik een paar vervolgen daarvan had geschreven (...) begreep ik dat het dood werk was, omdat ik nooit een slag had meegemaakt. Daarom verloor ik het vertrouwen in dat soort werk.’ In een uiting als deze voelt men de waarheidsliefde van de generatie van Tachtig en het daarmee gepaard gaande gebrek aan verbeeldingskracht. Van grote invloed op de naturalistische richting is de in 1869 voltooide ‘Philosophie de l'art’ van Hippolyte Taine. Deze schrijver is determinist, en het determinisme heeft begrijpelijkerwijze altijd het pessimisme in de hand gewerkt. Dat was ook het geval voor de naturalistische school, die Taines theorie van aanleg, milieu en tijdvak op de roman in toepassing wilde brengen. Deze theorie bracht mee een hardnekkige belangstelling voor de kleine feiten, de details, de authentieke gegevens, zodat een grondige documentatie werd vereist. Op 16 april 1877 (Flaubert is dan in zijn vijfenvijftigste jaar) geven in restaurant Trappe bij de gare Saint-Lazare enkele jongeren een diner te zijner ere. Het zijn: Paul Alexis, Henri Céard, Léon Hennique, Joris-Karl Huysmans, Octave Mirbeau en Guy de Maupassant. Edmond de Goncourt en Emile Zola zijn eveneens uitgenodigd. Naar aanleiding van deze samenkomst kondigen de bladen de geboorte van de naturalistische school aan.Ga naar eind49 ‘Zola zat in die dagen in de Bibliothèque impériale, verdiepte zich in het “Traité philosophique et physiologique de l'hérédité naturelle” van dr. Prosper Lucas, de “Physiologie de l'homme à l'usage des gens du monde” (sic) van dr. Marchal, de “Physiologie des passions” van dr. Charles Letourneau en meer van dat soort; hij ontwierp stamboomen en schreef notities in den trant van: “comprendre chaque roman ainsi: poser d'abord un cas humain (physiologique); mettre en présence deux, troix puissances (tempéraments); établir une lutte entre ces puissances; puis mener les personnages au dénouement par la logique de leur être particulier, une puissance absorbant l'autre ou les autres” (Massis, “Comment Emile Zola composait ses romans”, 1906). Het resultaat was de overtuiging, dat een kunstwerk zich tot op zekere hoogte | |
[pagina 36]
| |
onafhankelijk van den kunstenaar ontwikkelen moet. Wanneer eenmaal wat Zola “le fait générateur” noemt, gegeven was, dan volgde de logische deductie vanzelf: “lorsque ce fait sera posé, lorsque je l'aurai accepté comme un axiome, en déduire mathématiquement tout le volume, et être alors d'une absolue vérité”.’Ga naar eind50 Men ziet, het zijn niet bepaald standaardwerken, die de jonge Zola raadpleegde, en wij kunnen alleen glimlachen over dit soort kwasi-wetenschappelijkheid. Maar later krijgt hij een veel beter boek in handen: ‘Introduction à l'étude de la médecine expérimentale’ van Claude Bernard. Deze schrijver onderscheidt ‘sciences d'observation’ en ‘sciences d'expérimentation’ en is van mening ‘que l'expérience n'est au fond qu'une observation provoquée’. Dit boek wordt tot grondslag van Zola's theoretisch geschrift van 1880 ‘Le roman expérimental’.Ga naar eind51 In dit boek ontwikkelt Zola de naturalistische doctrine en bepleit het aan de werkelijke feiten ontlenen van algemene wetmatigheden zoals die van de erfelijkheid. Bij hem heeft de roman dus wetenschappelijke pretentie. Maar Flaubert had al in 1867 aan George Sand geschreven: ‘Je crois que le grand art est scientifique et impersonnel’.Ga naar eind52 ‘Zelfs de eeuw der wetenschap vindt haar uitdrukking slechts door den kunstenaar,’ zegt F. Schmidt DegenerGa naar eind53, ‘ook al heeft de kunst zich niet kunnen onttrekken aan wetenschappelijke invloeden’; maar niet alleen de kunstenaar, ook de middelmatige massamens werd in die tijd geïmponeerd door ‘de attitude der wetenschappelijkheid, zoo aanlokkelijk voor de kleine geesten’.Ga naar eind54 De ondertitel van Emile Zola's reeks van twintig romans ‘Les Rougon-Macquart’ luidt dan ook ‘histoire naturelle d'une famille sous le second Empire’. Het beschrijvende element domineert in dit ‘pessimistisch epos van de menselijke natuur’Ga naar eind55, met de uitvoerigheid op vergrote schaal van een bijziende blik. ‘Het strikte realisme,’ zegt HuizingaGa naar eind56, ‘komt op in het bijkomstige, in het accessoire, en kan zich op den duur daar alleen handhaven.’ Zola heeft geen moeite gespaard om zich te documenteren. ‘Blader het boekje van Henri Massis: “Comment Emile Zola composait ses romans” eens door en | |
[pagina 37]
| |
gij zult versteld staan. Notities en plattegronden van de wijk en de straten, waar de roman speelt, over de menschen die er in werken, de kinderen die er in stoeien, over de huizen, de kerken, de kroegen, de bank van leening, over de ambachten en bedrijven, hoe een heerenoverhemd en een mousselinen japon of een gordijn gesteven en gestreken worden, rekeningen en waschbriefjes, gereedschappen en technische uitdrukkingen, bijnamen van werklui, feesten en vermakelijkheden, welke liedjes er bij gezongen worden en wat zij kosten, plechtigheden en wat men er eet en drinkt, twisten en verzoeningen, hoeveel dagen in het jaar een slecht werkman werkt en hoeveel blauwe Maandagen hij houdt, hoe hij kameraden bedot, zijn vrouw in de maling neemt... en wie weet wat nog meer.’Ga naar eind57 Het zijn deze middelen, waarmede de schrijver hoopt afstand te doen van de individuele, de persoonlijke gevoelens. Afgezien van elk waardeoordeel over het œuvre van Zola en van het verouderde van zijn doctrine, kan men zijn respect niet onthouden aan deze man, die van nature niet gemakkelijk werkte, maar terwille van zijn overtuiging met ontembare energie de twintig delen van de Rougon-Macquart-serie voltooide en met onwrikbare regelmaat. Zijn tempo wordt ‘van een gelijkmatigheid, die aan een ouderwetsche klok of aan een conscientieus ambtenaar doet denken: “j'écris chaque jour un peu, trois pages d'impression, pas une ligne de plus...” vertelt hij (...) en die drie pagina's zijn bijna spreekwoordelijk geworden. Ten slotte berekent hij den tijd, dien hem een boek zal kosten, met de nauwkeurigheid van een astronoom en is in staat den dag en het uur, waarop het gereed zal zijn, te voorspellen.’Ga naar eind58 |
|