Het werkelijkheidsgehalte in de letterkunde
(1962)–Victor E. van Vriesland– Auteursrechtelijk beschermd13Deze conventie in de litteratuur berustte op het in een bepaalde situatie reageren met het bepaalde daaraan beantwoordende, vastgestelde en door iedereen verwachte sentiment, zich uitend in vaste uitdrukkingen. Tegenover die vaste uitdrukkingen hebben de Tachtigers een uiterst persoonlijke taal geschapen. De gewelddadige directheid van de expressie breekt de syntactische samenhang van de taal stuk. In een versje van Herman Gorter komt geen enkel werkwoord voor behalve het als adjectief gebruikte perfectumGa naar eind35:
De stille weg
de maannachtlichte weg -
de boomen
de zoo stil oudgeworden boomen -
het water
het zachtbespannen tevreeë water.
En daar achter in 't ver de neergezonken hemel
met 't sterrengefemel.
De taal van de Tachtigers moet zo nauwkeurig mogelijk de precieze indrukken van de zintuigen vertolken. Daartoe worden allerlei nieuwe woorden, woordcombinaties en woord- | |
[pagina 31]
| |
koppelingen gemaakt (vooral in het proza), die het gewone publiek van de litteratuur vervreemden, en waardoor een groot deel van het Tachtiger proza, als de Nieuwe-gidsbeweging voorbij is, verouderd aandoet. De taalvernieuwing van Tachtig, die gedeeltelijk een taalverkrachting was, was typisch een symptoom van het loslaten van de traditie. In de poëzie streden de Tachtigers (als critici en in de praktijk van hun gedichten) tegen de zogenaamde ‘dichterlijke taal’ van hun tijd (zoals later de Forum-generatie, met J. Greshoff, zou strijden tegen de zogenaamde ‘dichterlijke taal’ van de epigonen van de generatie van 1910). De Tachtigers hadden te vechten tegen de moraliserende kansel- en redenaarsstijl; tegen de overdrachtelijke uitdrukkingen, die niet gezien of doorvoeld waren; tegen de stereotiepe benamingen, de ongeziene beeldspraak. Voorbeelden: ‘des levens morgenrood - blos der jeugd - rozen op de kaken - vleugelen der verbeelding - lentedos der natuur - balsem op de wonde - gouden zonneschijn - herfst des levens - zilte nat - vlammend dichtvuur - de snaar die trilt - albasten hals - groene lentekleed’ - enzovoort. Deze gemeenplaatsen zijn ontelbaar, evenals de gangbare stijlfiguren en de retorische vragen, de tegenstellingen, herhalingen, climaxen enzovoort, die de persoonlijke vrijheid van de dichter in zijn vers verhinderen. Verwey zegt: ‘Zoolang het mooivinden van de dichterlijke taal, het in gedachte herleiden van de figuurlijke uitdrukking tot de directe, een gevoelsafspraak bleef onder de menschen, zoolang was het werk van Bilderdijk kunst.’ En Van Deyssel schrijft ergens: ‘Maar alle gekheid op een stokje en het stokje weg.’ Ook ‘De nieuwe gids’ zelf, in zijn worsteling om vernieuwing, (een heroïsche worsteling, want zij vond plaats onder het woedende hoongelach van de toen officiële kritiek), ontspoorde nog wel eens en gleed af in de zonde der ouderen. Dan had bijvoorbeeld Van Eeden het over ‘een matte lach uit droeve wolkenbrauwen’.Ga naar eind36 Men kan misschien aanvoeren dat Van Eeden vooral een echt romanticus was en daarom niet tot de eigenlijke Tachtigers gerekend mag worden. Maar | |
[pagina 32]
| |
dan kan men ook voorbeelden bij Kloos vinden, die, niet later maar nog in zijn jonge jaren, schrijft:
De zon is doorgekomen,
't Gebladert glimlacht flauw.Ga naar eind37
Versregels als deze staan niet zo ver van de parodie (eigenlijk zijn het meer pastiches) van Frederik van Eeden.Ga naar eind38 Het toppunt van hatelijkheid is, dat een versje van mr. H. Cosman en een van Tollens ongewijzigd in deze satyrische bundel zijn opgenomen en dat Van Eedens parodieën zo weinig afwijken van de bespotte poëzie, dat dit niet is opgevallen. |
|