Verzamelde gedichten(1968)–Victor E. van Vriesland– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 190] [p. 190] De ander Zo doodlijk bedroefd en geschokt En vervreemd van het leven - Waarom dit opgekregen Om te verwerken als lot? Waarom dit toebedeeld Als onontkoombaar geworden? Maar onscheidbaar saamgeklonken Met diep onduldbaar leed - Met de slopende pijnen Van het leed van ons beiden - Is het wilde geluk Dat leeft zo diep in de geest Dat het niet meer ademen laat, Verstikkend van hartelust. Zo is het bestaan Een eender krijgen en derven, En het zien van verre Van wat is onwerklijk geweest. Ja was het niet een ander Die ‘ik’ zei en te leven dacht? Hoe spoedig kwam zijn val. En het nu is niet op te vangen Maar tuimelt met mij in het lege; Dat is nu eenmaal het leven. De demon van hard verweer Keert tegen zichzelf zich het zeerst. Oud stug verdriet Teistert zin en ziel. Het uitzicht wordt donker en vol Schaduw. Dat ik van je houd Maakt nog de lucht niet blauw. Van de regen kom ik in de drop [pagina 191] [p. 191] Als ik tot mezelve kom. Gaf ik niet sinds jaar en dag Meelij, samenheid, voor elkaar zijn In mensen en maatschappij Waarvoor ik vocht als een man? Uitzichtloos, lichteloos Is het eind van de droom, En toch licht, vol ijl en teder Geluk en hoge vrede Door ons onlosmakelijk één Zijn in onzegbare liefde Waar woorden te kort voor schieten. Dat is dit zijn geweest, Welhaast met het al alleen, Welhaast met het al weer één, Onpersoonlijk en algemeen. Maar wat blijft ervan? angst en walg. Maar wat blijft ervan? walg en angst. Maar wat blijft ervan? zie mij; vermoeid, Weifelend, twijfelend, niets Gelovend, en vol verdriet, Zo geschokt en ten dode bedroefd. Vorige Volgende