Verzamelde gedichten(1968)–Victor E. van Vriesland– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 175] [p. 175] In aetatem LX Klakkeloos en onbekwamer Dan 'k, voor al die jaren, was Weggestoten uit de kamer Waar ik leefde als een gewas, Groeit in mij een wederkeren Naar een kamer, weer bereid Tot een zelfde niet te deren Donkere beslotenheid, Kouder echter, en waar 't groeien Uit mijzelf zal overgaan In het andere en vervloeien Wat gevormd was tot bestaan. En 'k vertel mij aan de tijd Maar ik kan het niet vertellen. Bijkans, van meewarigheid, Voel ik lauwe tranen wellen Telkens als ik hoor mijn lieven Alreeds, tegen wil en dank, Om mijn geestkracht niet te ontrieven Afdempen een afscheidsklank Die doordringt al wat zij zeggen. (Wees nog eens, nog eens gekust, Maar waar zullen wij hem leggen Als hij welhaast gaat te rust? Laat ons hem nog wat verwennen Want wie weet, of, morgen al, Hij ons nimmermeer zal kennen Uit zijn aardedonkre dal.) Angst zal mij m'n adem snoeren Als ik mij niet overgeef Aan wat mij van mij zal voeren Naar een niets waarvoor ik beef. [pagina 176] [p. 176] Maar waar enkel leed mijn deel was Kan 'k van leed geen afstand doen; Waar ik vaak mijzelf teveel was Kan 'k mij niet van mij ontdoen. ‘Lief, ik kan’ slechts ‘tranen vinden Als mijn ziel’ mij ‘elders peist’ Terwijl gij zonder beminde Dagelijks bedroefd verrijst... Sterren sneeuwen, meeuwen zeilen, Door de krotten strijkt scheef licht. Hoor! de stad dreunt! en de veilen Razen machtloos naar hun plicht. Zieken kermen, wringend onder Hellepijn, van wonden rood - Maar zij hopen op een wonder Want zij sidderen voor de dood. Telkens als ik adem, sterven Overal mensen als ik: Na de smarten van het derven 't Gruwbre van hun laatste snik... Ach, ik leg mij lachend neder En wil wel gestorven zijn. Leef ik waarlijk? laat mij weder In mijn jonge moeder zijn. Leven, leven, dwaasweg leven, Dronken roes en zinneloos Moorden, zoeken, lijden, geven - Het is kort maar eindeloos. Wie zich in ontembaar willen Aan dit korte leven gaf, Iets van hem zal nooit verstillen, Hij is sterker dan het graf. Wat ik schrijf kan tijd niet temmen: 't Leeft na duizend jaar nog voort In wie nooit mijn naam, mijn stem en Nooit mijn liedren heeft gehoord. [pagina 177] [p. 177] Deze drift schiet uit zichzelve Leven, mens en dood voorbij, Dieper dan een geest kan delven, Hoger dan te voelen zij. En wat blijft is enkel meer een Weten van het ogenblik, Moeheid om terug te keren, Vóór de eerste angst en de eerste schrik, Naar de jonge moeder, naar de Kluis in duisternis gehuld, Meenemend in de oude aarde Wat het leven heeft vervuld: Eeuwigheid! - Begin en einde En al wat daar tussen ligt Zijn geworde' een eender zijnde Voor mijn schemerend gezicht. Vorige Volgende