Verzamelde gedichten(1968)–Victor E. van Vriesland– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 54] [p. 54] Weerkeer Dromend van haar in het diep Ondergezonken en doof Dagvergeten geloof Waar hem geen kreet meer riep Op tot het fel bejag Van het gewende dolen Vond hij haar lach verscholen Terug, haar ernstige lach En van haar ogen de blik. Toen met een blijde schrik Kende hij weer zijn geheim Vroeger tevreden zijn. Haar blanke sidderende stem Hing hoog zingend over hem En over de grauwe stad Waar hij haar gevonden had - Maar dat was wel lang voorbij. Zij was zijn laatste gedachte Geweest aan zon en mei. Nu dook weer zijn droom tot het wachten Als vroeger naar late vrede Uiteindelijk. Het verleden Geurde weer als de zomernachten Toen hij dwaas langs de grachten haar beeld Zocht in zichzelve verheeld. Een zoele lichte nacht In de stad kan zo teder zijn; Een gracht en een eenzaam plein- plantsoen en dan weer een gracht; Leeg en vertrouwlijk de straat Met elk oud huizegelaat [pagina 55] [p. 55] Bekend als een goede vrind; En denke' aan haar als aan een kind Dat zijn deernis heel nodig heeft Omdat het zo eenlijk leeft En ver van haar kinderwoon... Was dit het donkerst niet, Brandend menselijkst niet Dat in zijn leven hij Wild en bitter en blij Hartebrekend bezon, Sterk als toen jeugd begon Uit klein en onvrij gewoon Bang alledagsbestaan Koninklijk op te staan, Vast boven toeval en strijd Om persoonlijk te leven en wijd? En, nimmermeer verwacht, Zielverkeers jong gezag; En, gesteld als een seinende vlag Van een nieuwe zede, de kracht Tot samenheid zich te binden, De langzame groei te vinden Der mensen en al wat er zwaar En moeizaam gedijt en waar- toe alleenzijn vernietigd werd. Dromend van haar vond zijn hart Diep ondergezonken de verre Stemloze levenskern. Vorige Volgende