Verzamelde gedichten(1968)–Victor E. van Vriesland– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 49] [p. 49] Ziel Botsing van neigingen, vreemd samenstel Van tegenstrijdige begeerten, vol van Mij zelf; gemeenzaamheid en tweeheid: fel Haten en lieven teder; woeste golven Van ongeweten leven! Vaste trouw, Zuiver kompas, en dof verdwaasd verdwalen - Ben ik u zelf, en ken u niet? Is rouw Of vrede uw wezen? Zijn het úw verhalen, De zinloos wrede sproken van het leven, Of is dit maar een vals verwrongen beeld Van uwe hoogheid? Zal, wat nog verheelt Tot nu verblinding, eens onthuld zich geven? Ik ken uw wezen, ken uw wegen niet. Heel mijn zijn is een worstlen naar uw klaarheid, Maar tevens angst dat rijpen tot uw waarheid Een gruwlijk Niets als enig eindpunt ziet. Zal dan mijn streven, zal mijn dromen u Met prille mijmeringen stil omwinden? Ik huiver voor waan en voor zelfverblinden, En kies de bittre dwaling: hier-en-nu. Maar immer blijft het onbevredigd bangen Om vastheid die mijn geest toch niet gelooft, Totdat mijn wil, krank en vermoeid, uitdooft De zoete gloed van het eigen verlangen. Dan zie ik, dat gij niets waart dan wat ik Zelve steeds was, maar buiten oord en tijden: [pagina 50] [p. 50] De diepste wortel van mijn zijn, en lijden Oneindig, en geluk oneindiglijk. Weten is heilig, dromen zijn bedrog. Maar weten is droom, droom is zekerst weten. Zij zijn elkanders tegendeel, en toch Onderscheiden ongescheiden te heten. Droom en weten: beide onzeker en zeker Gelijkelijk. Tot werkelijkheid wekt Uit droom wat droom tot werklijkst weten strekt. De een is van de ander de feilloze wreker. Zo is de ziel mijn eigen eeuwigheid, En ben ik zelve alleen mijn zelfs zielseigen. Mijn sterflijk zelf kan slechts oneindig stijgen Tot eindloos ziel-zijn in sterflijke ikheid. Vorige Volgende