lustige vreemde ongemerkt getuige was geweest van de liefderijke maar voor hem volkomen niets betekenende woordjes, die zij in de vurige overgave van haar hartstochtelijk moederwezen over het hoofd van haar kindje had uitgestort.
De functie van de taal in dergelijke betrekkingen, amoureuze of ouderlijke, is het uitsluiten van de wereld, het tot-stand-brengen eerst, dan zich bewust worden en ten slotte uiten van nauwe gevoelsbindingen, van een diepe verbondenheid, door haar uniek karakter ontoegankelijk voor anderen; van afgesloten grenzen, ditmaal geen ethnologische of staatkundige, maar psychologische of ten hoogste sociale.
Het volk schept de taal, maar soms doen individuen dat, geheel voor eigen gebruik, en dat is wanneer de algemene conventionele taal ontoereikend is, de overmaat van gevoelens uit te drukken op een manier, speciaal en vooral uitsluitend bedoeld voor den hoorder, die dan alleen de hele buitenwereld vertegenwoordigt. Aan een bijzonderen band geeft dan de bijzonderheid van de taal uiting. Zij is enig, onherhaalbaar en voor anderen dan deze twee, soms zelfs voor andere dan dit ogenblik, onbruikbaar en onbegrijpelijk. Hier komt het onuitsprekelijke tot stand, en hier wordt ‘in tongen gesproken’ en een nieuwe band gelegd door het verbreken van de banden der geijkte taal. Door in elk opzicht onherhaalbare woorden komt een voor anderen onherhaalbare verstandhouding tot leven, in dit uiterste van persoonlijke schakering nooit geheel na te voelen, en daardoor beschermd voor onbescheiden blikken. De taal springt terug naar den eersten kindertijd, naar den tijd van hen, die, zoals de dichter zegt, ‘jong zijn en zichzelf niet weten’.
Taal scheppen is gemeenschap scheppen. De dichter en de dichterlijke mens helpen de taal scheppen. De moraal van het geval is: dat de letterkundige kunstenaar zich bewust moet zijn van zijn verantwoording in de samenleving, want zijn woorden hebben een verreikende, verrijkende strekking. Dat is de zin van den zinrijken onzin, welke de taal is van ouders en kinderen, van de minnenden en, in zekeren zin, ook van de dichters, vooral van die welke, verkeerdelijk, experimentelen worden geheten.
1954