begin in te zien, niet of nauwelijks bij den pompeuzeren Moréas ten achter staat.
Telkens hindert mij echter de willekeurige wijze waarop u van grote of kleine gedichten vaak slechts kleine fragmenten neemt, soms maar enkele, niet aaneensluitende strophen, en op die manier een wanhopig verminkt beeld geeft, niet alleen van Hugo, maar van talloze in dit gezelschap verminkten. Een gedicht is een organische eenheid, ook en juist met zijn zwakkere passages, en dan maar liever geen bloemlezing dan dit stel invaliden. Wanneer ik, cher Maître, van Baudelaire's sonnet ‘Je te donne ces vers afin que si mon nom’ alleen de kwatrijnen opgenomen vind, en de prachtige tercetten door de zaag van uw egocentrisme bot geamputeerd, dan is het mij of ik een klap in mijn gezicht krijg. En dit is maar één voorbeeld uit de ontelbare.
Een gedicht is geen worm, dien men naar believen in tweeën of drieën kan knippen en waarbij dan de delen toch in leven blijven. Uw verdediging hiervan in de Inleiding is zwak. Wanneer ik alleen volledig had overgenomen, zegt u, dan had ik mijn keuze moeten beperken; bovendien verslapt de aandacht wel eens bij het lezen van een lang gedicht, voordat men aan de goede passages toe is, die de keuze rechtvaardigden.
Meneer Gide, hierop past slechts één antwoord: ‘Welnu, Mama!’ of gelijk de meer eenvoudigen het uitdrukken: ‘Nou, moe!’ Dat u geen epische of verhalende poëzie heeft willen opnemen in deze bloemlezing van bijna 800 bladzijden, is uw goed recht. Maar het gaat mij iets te ver, wanneer u al wat vóór d'Orléans en Villon kwam, min of meer voor rommel houdt.
Inspanning, dwang en beheersing van uzelf behoren bij uw persoonlijkheid, maar is het niet wat eenzijdig, uitsluitend van het beginsel uit te gaan, dat, zoals u het aardig uitdrukt, de kunst de poëzie moet de baas worden en pas begint met het overwinnen van weerstand? Uw oud wantrouwen tegen de spontane gevoelens, die u elders, zowel in deze Inleiding als in uw hele oeuvre, zo vaak hogelijk prijst, komt hierin wel duidelijk tot uiting.
Over omissies moetik u wel hard vallen, al is dit de goedkoopste manier van critiek op een bloemlezing. In uw verantwoording schrijft u bovendien, dat u liever het aantal gekozenen beperkte om aan elk van hen meer plaats te geven, dan ook de beste poëzie van minder grote dichters op te nemen om een ononderbroken beeld te krijgen.
Maar deze redenering kan mij niet bevredigen. Dat ononder-