heid maar hardnekkig en onweerhoudbaar, had vrij gemaakt van de militaire en hof-verplichtingen, waartoe hij was voorbestemd en opgeleid, en voornamelijk door zelfstudie zijn omvangrijke en grondige historische en politieke kennis had vergaard. Een natuur, gericht op het aardse en practische, en toch geheel vereenzelvigd met het edelste idealisme. Dit idealisme, deze onbuigzame doelbewustheid vonden hun onverschrokken hoogtepunt in zijn ‘verklaring’ onder de Franse bezetting, zijn schets van de grondwet, en de voorbereidingen tot het uitroepen van den erfprins Willem Frederik tot souverein vorst; niet minder echter ook in het conflict met Willem i, dat zijn loopbaan als staatsman brak,
maar als wetenschappelijk politiek publicist hem juist nieuwe krachten inblies, merkwaardig verjongende krachten, door welke de koele, voorzichtige, genuanceerde, scherpzinnige regentenzoon, die in '83 de Amerikaanse staatsinstellingen ging bestuderen, ruim 40 jaar later een visie op de toekomst ontwikkelde, zo, dat de latere Thorbecke op hem kon voortbouwen, en met bewondering een herdruk van zijn Bijdrage tot de Huishouding van Staat in tien delen bezorgen.
Prachtig zijn ook de bijfiguren getekend. Van Hogendorp's moeder, zijn in haar innerlijk leven verwaarloosde vrouw, de Stadhouder en Prinses Wilhelmina van Pruisen. Het gehele levensbeeld is met kleine, fijne toetsen neergezet, nooit worden niet ter zake doende details ingevlochten, elke bijzonderheid heeft haar functie in het geheel. Deze kunst der historie, deze historie als kunst, berust op een uiterst begaafd selecteren van de essentieelste en meest karakteristieke gegevens tot een letterlijk uitgelezen geheel, een methode die ook aan den groten Lytton Strachey eigen is, aan het slot van wiens Queen Victoria trouwens het slot van het boek van Mevrouw Laman Trip-de Beaufort enigszins herinnert.
Het boek is geschreven in een uitnemend adaequate, zeer kundige, rijke, gevarieerde en nauwkeurige taal, die echter soms haar eigenaardigheden heeft, hetgeen overigens aan de charme niet afdoet, en waarvan Kelk veronderstelt dat zij berust op ‘een onbekommerd spreken van de geërfde familietaal (de particuliere woordenschat is in sommige families tamelijk omvangrijk)’. Het ontstelt ongetwijfeld sommige lezers, uit den mond van Mevrouw De Beaufort uitdrukkingen als ‘geen barst’ en ‘interesseerde hem een biet’ te horen, waarnaast men dan min of meer precieuze archaïsmen tegenkomt als ‘onderdies’ en ‘edoch’; ‘jeukend-bezorgd’ is ook niet fraai, en ronduit fout lijkt mij