| |
Vijftig jaar litteratuur in Nederland
In een aperçu dat zo algemeen wil zijn als dit, zou het noemen van meer dan slechts enkele namen alleen maar beperkend en verwarrend werken. De afweging van begrippen, die aldus voor de concrete feiten komt te staan, moet daardoor noodzakelijk wat abstract blijven. Zodoende zal een duizendvoudig geschakeerde, veelszins rijker, onregelmatiger en levender litteraire werkelijkheid geschematiseerd worden. En dus slechts eenzijdig en onvolkomen benaderd. Maar een andere keuze heb ik niet: de compacte opsomming van enige tientallen namen, facta en data, welke men overigens in elk handboekje kan vinden, zou ons niet verder brengen. Ik kan dan ook alleen uitkomsten van beschouwing geven, niet de overwegingen die er toe hebben geleid. Alleen inzichten, gevolgtrekkingen, niet de verklaring, de motivering en het materiaal waarop zij berusten.
Mijn overzicht begint, strikt genomen, in 1898. Het is echter niet mogelijk, de situatie van dat ogenblik duidelijk te maken, zonder eerst even terug te grijpen naar den tijd, die onmiddellijk voorafging aan de vernieuwing, die in de tachtiger jaren onze letterkunde tot een keerpunt bracht. In dien tijd immers werden de diep ingrijpende veranderingen voorbereid welke, nu vijftig
| |
| |
jaar geleden, reeds over den korten bloei van hun volle werking heen waren en naar de mogelijkheid van weer nieuwe, andere richtingen wezen.
Het was in vele opzichten een tijd van kentering; een kort ogenblik, schommelend op de breuk der tijden. Gedeeltelijk was de romantiek bezig af te sterven, gedeeltelijk zichzelf te vernieuwen. In den nobelen Potgieter, die in '75 gestorven was, had zij zich van de eigen voze, dode bestanddelen gezuiverd. In anderen, die nog leefden en werkten, een Huet, een Multatuli, had zij zich vernietigend tegen zichzelve gekeerd. Perk schreef in dat jaar zijn eerste jongensverzen, enkele voorlopers als Emants en Winkler Prins waren reeds volop productief, alles groeide en gistte in den bodem, waaruit in 1885 De Nieuwe Gids zou opschieten.
Als een immens voorspel was in de jaren van '70 de bloei van de Haagse School voorafgegaan. Annie Romein-Verschoor maakt - in andere woorden - de opmerking, dat de schilderkunst, die in haar romantische periode bij uitstek litterair was geweest, de litteratuur los liet, juist toen deze laatste, in haar streven naar eerlijker plastische uitbeelding, schilderlijk zou gaan worden. Het betreft hier éénzelfde verschuiving, want in beide gevallen is zij terug te brengen tot den terugkeer van een verhoogden werkelijkheidszin. Zij zou, in de jaren van tachtig, een innig contact teweegbrengen tussen schrijvers en schilders.
Romantiek, berustend op nationale en collectieve conventie, bestaat waar de eigenheid der visie sterker is dan de zinsindrukken en waarnemingen. Verliest die conventie haar oorspronkelijke aandriften, dan behoudt zij nog lang de uiterlijkheid van haar lege, dode vormen. Het zijn de niet langer doorleefde stijlfiguren, de verstarde cliché's, de ondoorvoelde taal en beeldspraak. In geen land was daardoor de litteratuur zozeer in een moeras van stilstand doodgelopen als bij ons op het eind der vorige eeuw.
Het is de onsterfelijke verdienste van de Beweging van Tachtig geweest, dat zij de romantische conventie van een decadenten tijd doorbroken heeft met een nieuwe aandacht voor het werkelijke. Men heeft gezegd dat die vernieuwing, vooral in de poëzie, in wezen zelf weer romantisch was, en zich dus slechts in schijn en in theorie tegen de romantiek keerde, waarvan zij zelf een soort nageboorte mocht heten. Die opvatting is alleen juist zo men het begrip Romantiek opvat als de psychologische en gevoelsinhoud van een historische school in een historisch tijdvak
| |
| |
der Europese letteren, gelijk Prinsen, Donkersloot en vele anderen doen. Fout is echter die opvatting, indien men de romantiek (en thans met een kleine letter geschreven!) als een algemener, steeds terugkerend verschijnsel ziet. Als een, in technischen en functionnelen zin in zeer verschillende litteraire perioden optredende, conventie, wortelend in de collectieve elementen der gevoelens, en gevoed door het gemeenschappelijke in de mensen. Ook al heeft zij, gelijk in ‘de’ historische Romantiek, veelal ik-afzondering tot inhoud, ik-verheerlijking tot stof, tot gegeven motief.
| |
Het individualisme van de Nieuwe Gids
vorm en inhoud
Maatschappelijk had men zich, op het eind der vorige eeuw, ook in ons land uit een verband van conventie tot groter persoonlijke vrijheid los gemaakt. De Nieuwe Gids reageerde tegen een dode romantiek door een nieuw, individueel ervaren van de zintuiglijke realiteit. Het uitte zich in het realisme der visuele uitbeelding; in het naturalisme, dat dezelfde waarheidsdrang op de psychologische weergeving toepaste. Het positivisme en de ontdekkingen der natuurwetenschap deden zoveel ontraadselbaar schijnen, wat weleer verborgen leek, dat de roman zich, naar Frans voorbeeld, op het documentaire vastlegde en steeds weer rationalistisch het element van milieu en afstamming (Taine) liet meespreken. Waarbij, voor sommigen, mede onder invloed van Schopenhauer's pessimisme, de leegte en alleenheid, volgend op de individualistische, van elke wereldbeschouwing en elk maatschappij-verband losgeslagen zinnenroes der aanvangsjaren der beweging, al spoedig niet meer dan angst en wanhoop nalieten.
Met de treffende apperceptie van den kunstenaar zijn de aesthetici van Tachtig intuïtief, zonder wijsgerige fundering, enige waarheden op het spoor gekomen voor welker blijvende geldigheid zij, hoe ook door lateren gesmaad, den dank van het nageslacht verdienen. Een van hun diepzinnigste ontdekkingen is de eenheid van vorm en inhoud. Niet de meegedeelde inhoud is voor het wezen van het kunstwerk van belang, noch op zichzelf de vorm die hem uitdrukt, maar de wijze, waarop de vorm van de inhoud gestalte is geworden; - niet psychologisch doch creatief. Aldus beschouwd zal men de ‘woordkunstige’ taal en de overladen detailschildering, welke Tachtig zo verweten zijn, als een experimentele verruiming van de visuele uitdrukkings- | |
| |
mogelijkheden moeten zien, die later, van excessen ontdaan, voorgoed bevrijdend heeft gewerkt op de Nederlandse litteratuur, ook toen de directe invloed der beweging al lang niet meer zichtbaar was.
| |
Verval
Ik kan hier slechts de belangrijkste momenten belichten en mag daarom niet stilstaan bij de langzame ontwikkeling van ‘het sentiment daartussen’. Aan het gestadige verval van De Nieuwe Gids, welks oorspronkelijke groep reeds in '93 geheel was uiteengespat, moet ik dus stilzwijgend voorbijgaan. De uiterlijke aanleiding was ongetwijfeld de incompatibiliteit der zozeer verschillende persoonlijkheden, die zich om Kloos geschaard hadden. De oorzaken intussen lagen dieper. Het op individualistisch beelden van gevoel en waarneming, niet op een de hele persoonlijkheid doortrekkende, gemeenzame levensbeschouwing gebaseerde, samengaan van deze kunstenaars bood geen blijvenden grondslag van verstandhouding. Het kon daarom op den duur geen waarlijke samenwerking teweegbrengen.
Bovendien: reeds van den aanvang af was dit gezelschap heterogeen geweest. De letterkunde vertoont een aanhoudende schommeling, tegenstroom volgt op stroom, reactie op beweging, gelijk ook in de wisselwerking der maatschappelijke krachten. Wij zagen dat de Beweging van Tachtig een zich afwenden betekende van het, doodgelopen, collectieve dat voorafging. Maar vernieuwers van dat collectieve, dragers van een nieuwe, hernieuwde romantische conventie vond men al onder de eerste Nieuwe Gidsers. Het waren de socialisten en neokatholieken, zij die de humaniteit boven de receptieve aandacht stelden. Bij den aanvang van het tijdvak, dat ik hier in vogelvlucht schets, dus in 1898, was hun vernieuwend streven tegenover den neergang van De Nieuwe Gids reeds duidelijk bespeurbaar. In de nieuwe eeuw zou dit nog duidelijker worden.
| |
Een nieuwe romantiek; Verwey's beweging
Albert Verwey was vrij van een stelselmatige wereldbeschouwing en kon daardoor met des te groter werfkracht hen verenigen, die zich van het individualisme, dat uitgebloeid was en zichzelf min of meer ad absurdum had gevoerd, begonnen af te wenden. Reeds in 1889 was hij getreden uit de redactie van De Nieuwe Gids, die hij met eigen geld had helpen oprichten, en had in 1894 met Van Deyssel Het Tweemaandelijksch Tijdschrift
| |
| |
opgericht. In 1905 stichtte hij het maandblad De Beweging, dat 14 jaar bestaan heeft.
Tucht, verbeelding, idee, de strijdbaarheid van een dichterschap dat der gemeenschap tot leidster strekt, dit waren de elementen die Verwey verdedigde en die hem bewogen. Hem en de jongeren die zich onder zijn aanvoering nauw om hemzelf en zijn tijdschrift heen groepeerden. Een litteraire richting, die zich programmatisch bewust wordt van haar vormstreven, wordt een litteraire school. In dien zin heeft Verwey stellig school gemaakt. Een nieuwe gebondenheid, stijl en geest richtten zich zowel tegen de excessieve ‘copieerlust’ van het naturalistisch proza als tegen het bandeloze individualisme van Tachtig, met zijn onconventionele woordschikking.
De Beweging was, ook afgezien van haar theoretische leuzen, in wezen neo-romantisch. Haar denkbeelden drongen niet tot een ruimer publiek door; toch is historisch gezien haar letterkundige invloed van uitnemend belang geweest. Het was voornamelijk haar vormkarakter, waarin de tucht van een nieuwe conventie zich voorbereidde; van betekenis was in dit opzicht een discussie over bezielde rhetoriek. Het is trouwens een algemeen verschijnsel, dat, in de litteratuur, een technische vernieuwing aan de innerlijke, psychologische omwenteling voorafgaat. De geestelijke doorleving der oorspronkelijke vormvondsten wordt eerst gemeengoed bij de epigonen, want de emotionele spanning van de eerste experimentele stijlvondsten blijft in het onbewuste sluimeren. De latere ‘inhoud’ van wat door de Beweging-mannen technisch is voorbereid: de eenheid van leven en kunst en die der kunsten onderling, de centrale betekenis en sociale gebondenheid der kunsten, het collectieve affect dat voor de individualistische verbijzondering geen aandacht meer had, werden eerst universeler begrepen, toen het tijdschrift reeds tien jaargangen en daarmee zijn bloeitijd achter den rug had. In en door den eersten wereldoorlog.
| |
1914. Invloed van film en psycho-analyse experimenterende richtingen voorhoede-tijdschriften der jongeren
Zelfs in den meest traditielozen tijd worden aard en verschijning der letterkunde in hoge mate door de maatschappelijke constellatie bepaald. Maar de periode der samenleving, aangevangen met den eersten wereldoorlog, en den daarop volgenden economischen oorlog en depressie, heeft wel uitzonderlijk duidelijk
| |
| |
en onmiddellijk haar karakter, of liever karakterloosheid, aan de letteren opgedrongen. Ook middellijk trouwens, vanwege den invloed der mede door haar bepaalde, buiten-litteraire tijdsphaenomenen. Die van de film reikte het verst.
De film is van veel betekenis geweest voor tempo, rhythme en beeldassociatie onzer hedendaagse litteratuur. In haar zwijgenden vorm verarmde zij de geoefendheid van het gehoor voor den taalklank, welke eenzijdige visuele ontwikkeling echter later weer door de geluidsfilm werd gecorrigeerd. Een ander voorbeeld van een buiten de letterkunde gelegen factor, welke op de litteratuur sterker heeft ingewerkt dan menige oorzaak van zuiver-litterairen aard, was de opkomst der diepte-psychologie, die niet alleen in het surrealisme maar in zovele richtingen haar sporen heeft achtergelaten.
Ik kan hier deze en andere richtingen uit dien tijd, waarvan de meeste in enigerlei vorm nog steeds nawerken, uiteraard maar zeer terloops aanstippen. Het expressionnisme met zijn gespannen, verhevigde, massale uitdrukkingskracht, een typische naoorlogs-vorm der romantiek. Duits van oorsprong, vond het 't eerst bij de Vlamingen aanhang en dit maakt het verklaarbaar, dat het ten onzent het vroegst werd geïmporteerd door de jongkatholieken van het maandblad De Gemeenschap (Van Duinkerken, Engelman en de later zo ontspoorde Kuyle). De vlucht uit de harde werkelijkheid in den vernieuwden historischen roman en de geromanceerde biographie, alsmede in den exotischen avonturenroman. Het vage humanitaire ethicisme van De Stem, teruggrijpend, in anderen vorm, naar het oude postulaat van ‘gemeenschapskunst’. De litteraire reportage met zijn socialen inslag. De z.g. ‘nieuwe tucht’ van Het Getij en, later, De Vrije Bladen, die in hun begintijd resp. tegen de Franse symbolisten en de Duitse (of Vlaamse) expressionnisten aanleunden. Het aan invloed rijke, maar kortstondige ‘vitalistische’ leiderschap van den dichter Marsman. Het, in onze letterkunde vertraagd opgetreden, simultaneïsme.
| |
Reactie: terugkeer tot den vorm
Heel deze gistende, chaotische wemeling van collectief gerichte romantische vernieuwing vertoont technisch één overheersenden trek: de neiging tot het experimentele verbreken van de bestaande vormen. Gelijk steeds geschiedt riep ook zij al aanstonds een reactie in het leven.
Nijhoff b.v. stelde met klem den eis tot herstel van den gebon- | |
| |
den vorm. De edelste, doch bij vele jongere navolgers reeds tot rhetorische conventie verworden traditie van dien vorm werd gedragen en in stand gehouden door de dichters der z.g. generatie van 1910 (A. Roland Holst, Bloem, Keuls, Werumeus Buning e.a.). Zij bleven het geraffineerd formalisme van den neoplatonischen Boutens, de nerveus-plastische, overwegend muzikale suggestie van Leopold, den in brede volzinnen natuurlijk uitgolvenden gevoelsstroom van Henriëtte Roland Holst, en bovenal de verstilde wijsgerige bezinning der Beweging-poëzie voortzetten, gelijk een Aart van der Leeuw en vooral Van Schendel de structuur van het Beweging-proza in zijn schier klassieken staat vertonen.
Achteraf dus, te midden van alle litteraire ontbinding van na den oorlog, leek zo De Beweging nog een bijna aesthetische nawerking uit te oefenen, hoewel het tijdschrift toch uit verzet tegen het ‘l'art pour l'art’ van Tachtig ontstaan was. In dit verband zij dan ook op het maandblad Forum gewezen, dat den strijd aanbond tegen de aesthetische conventionnaliteit welke tegen 1930 de bloedeloze epigonen van de generatie van de ouwelijk geworden jongeren-groep der Vrije Bladen beheerste, kleine navolgers van de grote voorgangers. Forum was intussen op zijn manier ook weer romantisch door zijn eenzijdige heroworship van de oppositionnele ‘persoonlijkheid’ welke het als enig tegengif tegen de geijkte aesthetische vormcultus beschouwde, waarbij het, op 't voetspoor van de nonconformisten Ter Braak en Du Perron, in Stendhal, Nietzsche en Multatuli de grote voorgangers zag.
De belangrijkste en consequentste reactie tegen de vormverbrekende tendenties van na den oorlog is de nieuwe zakelijkheid geweest, die het uitdrukkingsmiddel verstevigde en vereenvoudigde door het te herstellen in zijn eigenlijkste functie en dienstbaar te maken aan de zo nuttig en nuchter mogelijke weergeving van de feiten der realiteit.
| |
De nieuwe zakelijkheid
Een soort gezuiverd realisme dus, maar waarin eveneens weer de teruggekeerde collectivistische gezindheid tot uiting kwam, in een verhoogde sociale belangstelling. Feiten, zaken en handelingen maakten zijn voornaamste preoccupatie uit, waarbij dan de romantische spanning, en versnelling, ontstaan door de weglating van alle ‘spheer’ en ‘stemming’ der bijzakelijke, onessentiële details, het wezenlijke verschil met het realisme van
| |
| |
Tachtig opleverde. De reeds vermelde, buiten de letteren gelegen oorzaak: de verbreiding der verworvenheden van de dieptepsychologie, heeft in deze mede bijgedragen tot de reactie tegen het ontledend descriptief psychologisme van het laat-naturalistisch proza. De meerdere en nuchterder zielkundige kennis kwam de zielkundige beschrijving naar haar eigen, wetenschappelijk gebied terugwijzen en stelde de in velerlei subtiele uitersten doodgelopen romankunst weer open voor wat zich in samenleving en tijdsaspect voordeed.
In de litteratuur der nieuwe zakelijkheid zijn overigens duidelijk aanwijsbare bestanddelen overgebleven van het barok dynamische expressionnisme, waarmede het zo zeer in tegenspraak geleek. Ook zij immers wilde, zij het met andere technische middelen, met klem een visie uitdrukken. Op haar anti-traditionnele wijze zocht de nieuwe zakelijkheid zonder subjectief commentaar weer te geven: eenheid en causaliteit; het als stijl verwezenlijkte visuele beeld; de veelheid der bewustzijnslagen; totaliteit van bedrijf of tijdvak; versterking van het ruimtegevoel; de ruimtelijke uitbreiding van het tijdsbegrip. Al deze strevingen zijn uitingen van een op het collectieve gericht romantisme. Zij overheersen de zintuiglijkheid der impressie.
De versoberde, onopgesmukte, naakte prozavorm vond in de poëzie zijn tegenhanger in den overgang van de z.g. ‘verheven’ poëtische taal tot een meer aardse, nuchtere uitdrukkingswijze, die ontleend was aan de gewone spreek- en omgangstaal, en met sarcastische, ironische, cynische en anecdotische elementen doorweven. Deze nieuwe verstechniek was zodoende geschikt om uiting te geven aan de ontgoocheling en den uitzichtlozen angst, welke een opkomende generatie van tussen de beide wereldoorlogen naar de hals greep. Zij was opgegroeid in economisch bijzonder zware omstandigheden, die haar de zo nodige eruditie, en daarmede vormtraditie en stabiliteit onthielden. En voorts in een voortdurende bedreiging van fascisme en nieuwen oorlog. Rondom Hoornik scholen deze jongeren als angstig maar niet elegisch blatende lammeren tezamen, eerst in het tijdschrift Werk, daarna in Criterium.
| |
De Tweede Wereldoorlog
Toen dan eindelijk het onweer van 1940 losbarstte, kwam het niet onverwachts. Over onze letteren gedurende die vijf oorlogsjaren is al genoeg geschreven om te rechtvaardigen, dat zij hier in slechts enkele regels worden behandeld. Wie geen landverra- | |
| |
der, collaborateur of slappeling was, publiceerde na 1942 niet, tenzij clandestien. Wij beperken ons tot deze laatste categorie. Voorzover geschriften niet regelrecht op de omstandigheden betrekking hadden, werd toch de opbrengst besteed om het verzet te steunen. Over de eigenlijke verzetslitteratuur, vooral de verzetspoëzie, is al veel geschreven en veelal op onrechtvaardige wijze. Voor het eerst kon zich hier, sedert de Middeleeuwen, de dichter gedragen weten door vrijwel gans de gemeenschap, en enkele verzen van hoog peil kan men in de verzamelingen uit dien tijd aantreffen. Daarmede is de kring gesloten: men ziet in die jaren een wederopleving van het nationalisme en populisme, een verhoogde aandacht voor het collectieve. Aard en vorm daarvan verschillen uiteraard van de conventionneel romantische collectieve gevoelens waarvan de internationaal georiënteerde, individualistische Beweging van Tachtig zich met weerzin afwendde: het dode bezinksel der negentiende eeuw. Maar in den grond is het wezen der romantiek in alle tijden hetzelfde.
| |
Na de bevrijding
De periode na 1945 is te kort om er historisch iets definitiefs over te zeggen. Zij staat daarvoor te dicht bij ons. Men kan den indruk krijgen, dat de jongste generatie, die in de oorlogsjaren er aan gewend was geraakt, altijd zonder moeite gedrukt te kunnen worden, en dit terwijl er geen letterkundige critiek op haar werd gepubliceerd, zich na de bevrijding voor wat het proza betreft in de richting van een vernieuwd surrealisme begeeft. Afgezien natuurlijk van enkele documentair uiterst belangrijke kampdagboeken en dergelijke. De poëzie is teruggekeerd tot een neo-classicisme, een hooggestemde en idyllische spheer die aan de ‘verheven’ periode van 1910 herinnert. Dit uiterst merkwaardige verschijnsel, zo verschillend van wat men na den oorlog in 1918 kon waarnemen en van wat men verwachten zou van een jongste generatie, is vermoedelijk hieraan.toe te schrijven dat na de spanningen, conflicten, bedreigingen uit de oorlogsperiode deze jonge dichters de vlucht nemen om uit te rusten in een stevig traditionneel, vormvast aesthetisme dat ontkomt aan de nog steeds beklemmende werkelijkheid. Op zichzelf is het gemiddelde peil van de jongste letterkunde duidelijk naar boven gegaan, maar de toppen zijn genivelleerd en veel minder uitstekend dan vroeger. Men kan verwachten, dat het stijgen van het algemeen niveau, vooral technisch, een goeden voedingsbodem oplevert voor mogelijke verdere ontwikkeling.
| |
| |
De menselijke geest vertoont een element van onveranderlijke wetmatigheid. Maar in de litteratuur is elke herhaling toch anders door de veranderde sociale, politieke, economische factoren. Het element van herhaling behoeft dus geen beperking in te houden want aan haar litteraire verschijningsvormen zijn geen andere grenzen dan die geest en ziel zichzelf stellen.
Minachting voor het voorafgaande, hoe gevaarlijk ook voor de continuïteit der cultuur, was steeds een symptoom, dat een vernieuwing werd voorbereid. Er is geen reden om aan te nemen dat de bedreiging der persoonlijkheid, die dat nieuwe in de goedkope ogenbliksleuzen van den dag inhoudt, niet eens weer, van excessen gezuiverd, zal worden gevolgd door een cultuur, waarin de waarde van den geest in ere is hersteld.
1948 |
|