Nederlandse Vereniging van Letterkundigen ten voorbeeld te stellen, heeft meer dan academische waarde. Het is namelijk haar bedoeling, met kracht de beschikkingen van de auteurs na hun dood te verdedigen, voor het geval hun erfgenamen dit niet zouden doen, en zelfs zo nodig voor hun rechten op te komen tegen ergenamen, die zich daaraan zouden vergrijpen. Zij legt zo de volledige beschikking over de toekomst van een literair oeuvre bij den schrijver zelf. Een novum, en waarvan de practijk heeft uitgewezen, helaas, hoe hoogst noodzakelijk het is.
André Billy heeft zijn antwoord gegeven in een open brief in den Figaro Littéraire. Hij wijst er op, dat de litteratuurgeschiedenis vol is van niet nagekomen wensen, overtredingen van voorschriften van schrijvers, wijzigingen, vernietigingen en verboden uitgaven na hun overlijden. De Société des Gens de Lettres vormt nu een dossier uit de antwoorden op haar vragenlijst, om in de toekomst de geestelijke rechten van haar leden juridisch te kunnen verdedigen bij het nageslacht.
Billy spot een beetje met de vanzelfsprekendheid, waarmee een schrijver aanneemt dat latere generaties zich nog voor zijn werk zullen interesseren. Maar toch beseft hij het belang van het ingestelde onderzoek. Voor zichzelf antwoordt hij, dat historici, biographen, critici in de toekomst zijn litteraire brieven mogen gebruiken, maar niet zijn particuliere. Ik vraag mij echter af, waar de grens te trekken is. Vaak vindt men juist in de particulierste brieven de meeste historisch curieuze litteraire gegevens. Huysmans heeft destijds zonder voorbehoud elke briefpublicatie uit zijn nalatenschap volledig verboden. Bij ons Marsman evenzeer. Bourget veroordeelde zelfs elk biographisch en critisch gebruik van aantekeningen e.d. Terecht oordeelt Billy, dat dit laatste wat te ver gaat. Het tijdsverloop, sedert het overlijden verstreken, bepaalt het ogenblik, waarop het belang der litteratuurwetenschap zwaarder mag worden aangeslagen dan het bezwaar van de indiscretie. Billy meent bovendien dat nadat een zekere tijd verstreken is de eruditie geen enkele rekening meer zal houden met enig verbod of voorbehoud van enig schrijver. Men zou daarop echter kunnen antwoorden, dat juist hierom de actie van de Franse vakgroep zo nuttig en nodig is. Overigens raadt Billy iederen schrijver aan, zijn laden met brieven, aantekeningen en manuscripten goed op te ruimen, voordat hij er over denkt dood te gaan.
Billy meent, zijn nakomelingen niet de opbrengst te mogen onthouden van den herdruk van zijn werken, zelfs in fragmentari-