ratuur van den straal uit den sproeier met de uiterste nauwkeurigheid te doseren. Het is een kwestie van millimeters in den stand van de kranen, zo nauw luistert het. Zodra ik de heetwaterkraan ook maar iets te wijd open zet, dan verbrand ik; zet ik de koudwaterkraan iets te ver open, dan sta ik te rillen onder de douche. De kunst is, de juiste maat te vinden. En dat is niet alleen de kunst bij het douchen, maar ook de kunst bij de kunst.
De hoeveelheid, de afmeting is niet maar een kwantitatief element alleen, maar hangt tevens wel degelijk regelrecht met de kwaliteit van de schoonheidsontroering samen, zodat een maquette, tot enige decimeters verkleind, van de kathedraal van Reims of Bourges geen aesthetische ontroering meer vermag op te wekken. Prof. R.N. Roland Holst heeft in een opstel over Géricault de bekoring onderzocht van de uiterst kleine graphische werken van dezen kunstenaar, en het onverbrekelijk verband aangetoond tussen hun uitdrukkingswaarde en hun geringen omvang. Hij heeft eveneens zeer treffende en behartigenswaardige dingen gezegd over wat hij met een uitnemenden term het zuiver ‘schaalgevoel’ noemt in zijn studie De schoone beperkingen in de kunst van Jan Mankes, voorkomend in zijn boek Over Kunst en Kunstenaars (1923).
Maat en getal zijn onmisbaar in de kunst en wie deze niet beheerst, vervalt tot mateloos gebulder, dat geen enkelen indruk maakt. Hiermede is niet gezegd, dat de kunst steeds ingetogen moet zijn. In den groten tijd waren de verschrikkelijkste bulderbassen van onze litteratuur niet zonder die ‘feeling’ voor het doseren van heet en koud, zonder welke men onder de douche klappertandt of brandwonden krijgt. De ontzagwekkende persoonlijke scheldpartijen van Lodewijk van Deyssel waren niet zonder deze innerlijke beheerstheid, en zelfs de beruchte, door talrijke moralistjes zo gesmade ‘scheldsonnetten’ van Kloos, voor vele waarvan ik toch een zwak heb, hadden nog iets daarvan. Ook Marsman kon een overweldigend groten en groven bek opzetten in zijn kritieken, zonder inefficiënt te worden, omdat hij iemand was, die dan nog van een innerlijk rhythme uit maat hield.
Dit is voorbij. De toon der jongeren-tijdschriften is anders geworden en wat vroeger viriel was, werd nu barbaars, infantiel of debiel. Wat een Van Deyssel, een Kloos, en een Marsman nog afging, is ontaard in dikdoen en zichzelf overschreeuwen. De toon in vele jongeren-tijdschriften is niet alleen smakeloos