digheid. Het valt niet te ontkennen, dat hier ondanks een bewonderenswaardig rijke woordkeuze de woordschikking dikwijls tot een te geregeld terugkomende manier wordt; dat het te veelvuldig gebruik van den voltooid verleden tijd het beoogde effect der grotere levendigheid schaadt door ditzelfde teveel, en dat het herhaaldelijk teruggrijpen op archaïsche woorden tezeer een behaagzuchtige litteraire kunstgreep is. Maar zoals men van sommige mensen kan houden juist om hun gebreken, moet ik tot mijn schande bekennen, dat een van de redenen, waarom dit boek mij zo dierbaar is, juist is gelegen in de charme dezer misschien ietwat kunstmatige, maar hoezeer bekoorlijke, vaststaande syntactische en grammaticale wendingen.
Misschien komt dit, doordat zij niet op toeval of gril berusten. De stijl is hier zo persoonlijk doordat hij geen keurslijf is maar een spelen met de stof, dat uit de koele geamuseerdheid voortkomt van den geest der schrijfster. Geest is eigenlijk een aardig woord, omdat het ook ‘esprit’ betekent. Uit het een komt het andere voort: beide betekenissen zijn met elkaar verwant. Waar immers de geest zijn critische en intellectuele functies uitoefent, waar het gevoel met fijne intelligentie wordt genoten en bekeken, daar is reeds het zaad uitgestrooid, waaruit de humor ontkiemt.
Bij mevrouw Van Haersolte wordt deze humor nergens nadrukkelijk of opzettelijk. Hij is zeer natuurlijk. Hij doorlicht en verheldert het menselijk leven en geeft er een perspectief aan, maar zonder pretentie en zonder stelsel. Men kan deze schrijfwijze een verdiept realisme noemen, maar verzacht en beschenen door de ironie, die alles in een stil en toch soms juist wel romantisch licht zet. Romantisch is vaak ook de keuze van de stof; de historische spheer in drie der novellen: in het grote De Stemmen, voorts in De Spinnepoppe, dat misschien het meest geslaagd is, en in de laatste: Mevrouw Christina van Keldoenck.
Ik wees op het rijpe van deze kunst. Dat komt tot uiting in de als vanzelf sprekende en nooit opdringerige levenswijsheid waarmede, en met de luchtigste intonatie, over de vragen en achtergronden van het menselijk bestaan wordt gesproken. Dat deze prozastukken een vaak diepzinnige beschouwelijkheid aanduiden achter een lichten en sierlijken toon is niet alleen aan de hierboven genoemde vaderlandse nuchterheid te danken, maar ook aan den inslag van de Franse beschaving op dezen geest. Korte schetsen als de titelnovelle waar het boekje