Kennen en kunnen
Het woord is het voertuig van het kennen, het instrument van wetenschap en eruditie. Het is eveneens voertuig en instrument van het kunnen, dat den letterkundigen kun-stenaar eigen is. Deze coïncidentie kan gemakkelijk tot misverstand leiden.
Doordat het woord het materiaal van den schrijver is, maar ook het materiaal van iedereen in ieders dagelijks leven, verbeelden zovele niet-kunstenaars zich, dat zij wel kunnen schrijven. Om te kunnen tekenen, componeren, vioolspelen, bouwen, zijn een bepaalde oefening en een bepaalde studie nodig. Om de taal als omgangstaal te gebruiken niet. Daarom verbeelden zovelen zich, dat zij kunnen dichten of prozaschrijven. Zij zijn inderdaad materieel daartoe in staat. Maar hoewel het hun niet zou invallen, als architect, acteur of pianist op te treden, verbeelden zij zich, dat zij het talent hebben, wel in het publiek op te treden met hun schrifturen. Dat is een van de uitvloeisels der in de eerste alinea geschetste omstandigheid, de dubbele functie van het woord.
Een tweede misverstand op dit gebied is de veronderstelling, dat om als dichter of schrijver veel te kunnen, het voldoende is, veel te kennen.
Ik weet, dat het gevaarlijk is, hierop den nadruk te leggen. Bij vele jongeren in de litteratuur houdt het kennen niet over, en dat is een groot nadeel. Hun eruditie is gering, en ook hun ontwikkeling en levenskennis. Om ons tot het eerste te bepalen: vroeger werd ingezien, dat een diepgaande studie van de litteratuur, ook de buitenlandse, belangrijk bijdroeg tot het peil der letterkundige productie. De techniek van het schrijfhandwerk moet nu eenmaal geleerd worden. Een weg daartoe is: veel lezen. Speciaal de dichtkunst heeft bovendien nog een uiterst gecompliceerde, door de eeuwen overgeleverde verstechniek. Het heeft weinig zin, deze door de traditie gevormde prosodie theoretisch te bestuderen: men moet haar door lectuur in zich opnemen en verwerken. Desnoods om haar dan later te verwerpen; maar men moet geen Mondriaan of Picasso willen worden zonder eerst ‘gewoon’ te kunnen tekenen.
Dit alles zou dus wel pleiten voor het nut van een uitgebreider kennen dan helaas velen jongeren eigen is. Er bestaat een bekende zegswijze, waarin wordt betoogd, dat wie alleen verstand heeft van chemie, ook van chemie geen verstand heeft. Niets is hatelijker dan het bekrompen type van den zelfgenoegzamen