| |
Der natueren bloeme
Zoals de mens meer is dan zijn huid, maar zonder zijn huid niet is, zo is een gedicht meer dan zijn vorm, terwijl het toch alleen in en door zijn vorm, en daarvan onafscheidelijk, tot gedicht werd. Overigens kan een huid slap, rimpelig en kwabbig om iemands lichaam heenslobberen, of ook kan zij glad en soepel gespannen de kleinste spierbewegingen verraden. Maar genoeg: al dergelijke vergelijkingen zijn gevaarlijk doordat ze te weinig zeggen, en wat ik te zeggen had was alleen, dat er een jonge dichteres is opgestaan, bij wie in ongekende mate de verschijning van het gedicht in het woord, onscheidbaar samenvalt met het wezen van het gedicht zelf, d.w.z. met de impuls waarvan het de uitdrukking is.
Men kan het ook omkeren en zeggen, dat de bewustzijnsinhoud van Vasalis (op zichzelf reeds boeiend en oorspronkelijk, tegelijk wijd omvattend en diepborend), is getransformeerd tot algemener en blijvender geldigheid dan hij individueel zou hebben, doordat zijn bewustwording identiek was met het uitstromen van het gedicht. Klanken, beelden, woorden, de ganse gestalte van het vers, zij waren de bezwerende oproeping, de scherpzinnige, maar ongezochte formulering van hetgeen uit dit zieleleven in den lichtkring van het bewustzijn wilde treden; daarbij was veel, dat buiten het reeds lang geëxploreerde cen- | |
| |
trum lag. Vaak worden bij andere dichters, en soms de grootste, deze ‘gegeven’ zielstoestanden als het ware overgegoten in de van te voren klaarliggende, grotendeels overgeleverde of overgenomen zegswijzen - en onder het overgieten stollen ze. Het bijzondere van Vasalis nu is, dat bij haar de ontdekking en daarmee dichterlijke realisering van die samenkomst van ‘ik’ en ‘wereld’, die men het eigen ‘zelf’ kan noemen, buiten dat gewilde procédé om tot stand komt in een iatuurlijk proces, waarin de uitstroming tot gedicht precies hetzelfde is als het aanboren van de psychische bron. De gemoedstoestand zou zonder deze verwoording niet bestaan, de verwoording niet zonder dezen gemoedstoestand. Zij roepen elkander op, zijn elkaars spiegelbeeld, twee aspecten van hetzelfde. Er zijn gevoelens, ervaringen, waarnemingen, gedachten, stemmingen, aandoeningen, gewaarwordingen, die zeer belangwekkend zijn maar die men, in bepaalde poëzie, moet raden, invoelen, onderkennen aan zekere signalen uit de verte, aftekeningen uit de diepte van het bewustzijn. Bij Vasalis gebeurt
de omzetting van bewustzijn tot woord veel onmiddellijker: zij gebeurt als omzetting van woord tot gedicht. Het is hierin, dat haar werk verschilt van de boven bedoelde ‘signaal’-poëzie. De algemener en blijvender geldigheid van haar vers, waarop ik zojuist doelde, erlangt haar poëzie dus niet door de ongetwijfeld buitengewone kracht en rijkdom van haar gemoedsleven en observatievermogen, want die zouden, hoezeer ook menselijk belangwekkend, poëtisch nog volkomen ontoereikend of vruchteloos kunnen zijn. Maar veeleer, doordat dit gemoedsleven tot stand komt door zich tot sprekende, mededelende, zingende, dwingende figuur, door zich tot gestalte buiten zichzelf te stellen. Het subjectieve van deze dichteres wordt zich van zichzelf bewust door zich te objectiveren in het gedicht, en verkrijgt zo die blijvender algemene geldigheid, gelijk de taal algemener geldigheid heeft dan de enkele kreet.
Die bewustwording tot woord had zich tot ontledende verhandeling of betoog kunnen vormen in een andere persoonlijkheid, en had dan door de scherpe waarnemingen, de inzichten en vondsten die zij meebrengt tot een stelselmatigen wetenschappelijken arbeid kunnen worden. Bij Vasalis werden deze zelfde elementen tot poëzie. Een psychologische poëzie, als men het zo wil noemen, omdat ze berust op een ongemene kundigheid in het betrappen en formuleren van de meest vluchtige of samengestelde schakeringen van het zieleleven. Maar... poëzie,
| |
| |
en dus door het eigenaardige wordingsproces, dat ik getracht heb in deze korte schets te benaderen, van verder strekking, draagwijdte, divinatievermogen, van groter werkelijkheidsgehalte, van nauwkeuriger, definitiever vormgeving, en stouter opvlucht in het onbekende, dan de wetenschap, trager en later, bereikt.
Anirale oerkracht en verfijnd intellectualisme zijn hier ongescheiden uit een eendere impuls verenigd voortgekomen. Ik beschreef deze poëzie, zoals ze op haar best is: voor detailcritiek is hier de plaats niet, hoewel juist bij deze verzen een minutieuze, formele tekst-ontleding uitermate aantrekkelijk zou zijn, een reis door een toverland vol verrassingen. Parken en Woestijnen, waarmee Vasalis debuteerde, behoort tot de mooiste poëzie (en de vernieuwendste, en de belangrijkste) die ik in jaren en jaren las. En ik las, helaas, vrijwel alles. Alleen al om dezen bundel durf ik te zeggen dat Vasalis kan gerekend worden tot de zéér enkele groten die stellig, van de dichters der laatste decenniën, zullen blijven.
Na zeven jaar opnieuw een bundel publicerend blijkt Vasalis in deze zo persoonlijke hoedanigheden niet veranderd. Het oorspronkelijke van haar poëzie ligt in haar intensiteit en haar directheid, ook in De Vogel Phoenix. Wat de intensiteit aangaat, deze ontstaat niet uit een tot het uiterste samengedrongenheid der verwoording (gelijk b.v. bij Achterberg). Maar uit de hevigheid en ongebrokenheid van het levensgevoel dat er aan ten grondslag ligt.
Een scherp en geschakeerd zielkundig waarnemende intellectueelheid moge haar zeer gevarieerde gemoedsbewegingen lucide verhelderen, hun emotionele waarde wordt hierdoor niet in gevaar gebracht. Want de geest heeft hier geen ontledende maar een samenvattende functie en blijft zich toch in plastische concreta ophouden.
Na het debuut in 1940 is deze poëzie veranderd. Zij was reeds aanstonds facile princeps onder die van haar generatie-genoten. Het is nu, of ze in haar grondslag breder is geworden. Niet meer een bijna toevallig door dit verheven en bloed-echt spel, rakelings aan een afgrond voorbij, gelukt wonder. Maar de alle onzekerheid thans te buiten gaande ontplooiing van het vermogen, ook nog in de meest lyrische zelfonthulling te ontkomen aan de subjectivistische begrensdheden van het dagelijks leven. In hoge mate is in deze tweede gedichtenverzameling Vasalis er in geslaagd, een verstandhouding van haar innerlijk tot de we- | |
| |
reld teweeg te brengen, waarbij op een bepaald plan aan al het persoonlijke ontnomen wordt, wat men een partijdigen, op het eigen ik betrokken kijk zou kunnen noemen. Dat is de diepste kracht dezer poëzie. De toon is - niet verstild, want hij was nooit luid; niet verpuurd, want hij was nooit onzuiver; maar meer dan vroeger klinkend uit een wereld, die anders is dan de gewone, al omvat zij die volledig.
Deze stem is niet welsprekend maar welluidend. Haar kunstvaardigheid is de bloem van het natuurlijke. Zij overtuigt zonder te pleiten. De vaste punten van het gewone bestaan zijn hier verschoven. Geen onvastheid is daar het gevolg van maar een nieuw perspectief. Zo werd deze bundel een onvergelijkbaar unicum in onze hedendaagse dichtkunst.
De Vogel Phoenix I en II geeft de surrealistische magie van een transcendentale verbeelding te ervaren in ontroeringen, die - vooral in het tweede - den lezer nooit meer alleen laten. Kind verheldert de doorzichtige vertrouwelijkheid, die ons met de wezenlijke dingen van het leven kan verbinden; hetzelfde brengen op even indringende wijze Sprookje en Hij huilt tot stand. Appelboompjes is een charmerende idylle van beeldend denken in een overigens gevaarlijk classicistische lyriek: hèt gedicht, bestemd voor schoolbloemlezingen. April is de in haar summierheid onovertroffen zuivere weergeving van een impressie.
Wijder, rijker, rijper, nog anthropomorpher ‘geduid’, maar nauwelijks intensiever komt deze gestemdheid terug in het minder abrupte October. Het gedicht De kleine Zeemeermin, uit een oudere periode, sluit naar toon en geest meer aan bij het beste uit Parken en Woestijnen.
Tegelijk beschouwelijker en verdiepter dan vroeger is deze dichtkunst sinds dien geworden, maar zonder de ‘kosmische’ grootspraak die tegenwoordig zo in zwang is. Zomer vereeuwigt een ogenblik door veralgemenende karakterisering, een door Vasalis vaak toegepaste schrijfwijze. Het prachtige Ra doet gevoelen hoezeer deze psychologische vormgeving op naamgeving, woordvinding berust. De kaarsen, extensiever, bereikt zijn werking mede door compositie, hetgeen in het volgende Wachten nog bevredigender in een hoogtepunt zijn voltooiing vindt. Ondanks de grammaticaal foute accusatief-nominatief constructie van de derde strophe is Visioen juist door de taaltover tot een beklemmende werkelijkheid geworden. De nu volgende vier gedichten, Cannes, Daphne, Diep van mijzelf en Tussen de lage kamer, hoezeer onderling verscheiden,
| |
| |
behoren alle tot een categorie waarin de vormende en omvormende scheppingskracht meer dan op beeld-uitdrukking zich op waarneming van gewaarwording betrekt, waarbij de aanvankelijke gevoelsspanning een ongemeen sterke en bevestigende oplossing vindt in een regelrechte vereenvoudiging tot de schoonheid van deze ‘gesproken’ verskunst. Wat moet ik doen is een van de eigenaardigste en origineelste credo's van dezen tijd, waarin de dichteres meer dan ooit representatief is voor haar generatie.
De laatste drie gedichten, ten slotte, van deze verzameling doen beseffen hoe Vasalis in haar oeuvre telkens meer een vernieuwd en steeds eigener neo-symbolisme in onze dicht-litteratuur brengt, waarin een altijd onmiddellijk herkenbaar stemgeluid onvervangbare aandoeningen opwekt met een in dit genre ongeëvenaard meesterschap. Met een kracht, zacht en onkwetsbaar van stralende vrouwelijkheid, gelijk bij haar zusters Hadewych, Marceline Desbordes-Valmore, Anna de Noailles, Edna St. Vincent Millay.
Elk beeld, dat men zich van Vasalis maakt, wordt door een volgenden bundel weer enigszins gewijzigd. Tussen den eersten, tweeden en derden liggen dan ook telkens tussenpozen van zeven jaar.
Dat in de verzen van Vasalis de bewustwording van aandoening tot woordformulering zich vanzelf tot poëzie objectiveert, schreef ik bij haar debuut. In mijn beschouwing over haar tweeden bundel merkte ik op, dat haar verstandhouding tot de wereld zich in toenemende mate onttrok aan partijdigheid ten aanzien van het persoonlijke beleven.
Van den nieuwen bundel van Vasalis lijken mij de vijf Fragmenten te behoren tot het meest belangrijke. Ik zeg niet mooiste, omdat ik dit gevoelsoordeel niet zo haastig durf uitspreken, maar belangrijkste, omdat ik ze, in de ontwikkeling van de dichteres, na haar vroeger en in haar laatste werk het meest vernieuwend acht. In deze vijf fragmenten vindt het duidelijkst het omgekeerde proces plaats van het hierboven voor de voorafgaande bundels geschetste. Het onbewuste komt hier niet in woorden tot bewustzijn. Als gegeven uitgangspunt leeft het reeds in woord en gedachte, maar door bemiddeling van deze poëzie zinkt het weg naar een lager en dieper bewustzijnstrap, naar het meer collectieve. Daar worden de gestaltenissen des levens algemener, veralgemeender, klassieker en monumenta- | |
| |
ler: zij worden archetypen. In hun afzonderlijke bijzonderheid worden ze vager; zwaarder worden ze als voor het gedicht geldig communicatiemiddel. Zwaarder, nadrukkelijk, onmisbaar en effectiever. Mythevormend.
Deze versimpeling en vergroting, vergroving, met verwissing der scherpe (maar duidelijkste behoud der fluwelig houtskoolachtige) contouren is ook te vinden bij Cézanne en Gauguin, bij Homerus vooral en den Gorter van Mei. Een vers als
Toen zij ging liggen als een heuvelrug
is zuiver homerisch.
Deze fragmenten moeten geen fragmenten blijven, maar hun plaats gaan innemen in een geheel. (Dat is mogelijk, omdat de spanning, waaruit zij ontstonden, natuurlijk is en niet gezocht.) Zij zijn dan periode in het epos van den innerlijken mens, van wat er met hem gebeurde en in hem omgaat als de buitenwereld hem te binnen schiet; als hij tot haar spreekt en zij tot hem. Een epos van wat de mens dan wordt en wil en is en voelt. Deze poëzie is teruggebracht tot de simpele wezenlijkheden, tegelijk rijk en arm, barokke volheid en ascetische naaktheid. Tot het onstuitbare langzaam in- en uitademen van een jaargetijde-wisseling, een getijstroom, de eeuwen, de geo-tijdperken.
Deze fragmenten en deze kleine bundel zijn van eminente betekenis in de hedendaagse letterkunde. In mijn ogen van groter betekenis dan het meeste werk der later gekomenen, omdat zij de eendere innoverende elementen bevatten - zij het wellicht niet zo op het allereerste gezicht -, maar bovendien nog iets meer en iets anders.
1941; 1954
M. Vasalis, Parken en Woestijnen, Gedichten. Helikon. Tiende Jaargang, No 10. Rijswijk, A.A.M. Stols, 1940
M. Vasalis, De Vogel Phoenix, Gedichten. 's-Gravenhage, A.A.M. Stols, 1947
M. Vasalis, Gedichten en Vergezichten. Amsterdam, G.A. van Oorschot, 1954. |
|