Onderzoek en vertoog 2
(1958)–Victor E. van Vriesland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 468]
| |
nog in terug. Maar het lijkt of hij in zijn ontwikkeling is blijven. stilstaan. Hij was, bij een romantischen aanleg, een van de eerste en belangrijkste ‘modernen’ van zijn land; in het bijzonder zijn experimenteren met het theater verried, dat hij nieuwe vormen zocht. Wat hij gevonden heeft, was... dat zoeken zelf; het bleek de kern van zijn wezen; het kon zich niet richten naar een leidenden grondtrek; het werd, van middel, doel. Anders gezegd: de soepele beweeglijkheid van Teirlinck's karakter verloor aan vastheid en - het hoge woord moet er uit - ernst. Het is niet onze boven-Moerdijkse zwaarwichtigheid die ons dat zo doet zien. Ook in zijn beste werk wist Teirlinck weliswaar steeds te schitteren, te betoveren, te overbluffen, mee te slepen, maar zelden te overtuigen. Men was geboeid, vermaakt, ontroerd - doch de bewondering wist schier nimmer stand te houden; want achter al deze, met soms verbijsterende knapheid opgewekte emoties bleef het besef, dat men in dit werk nooit geheel geloven kon. Niet, omdat het te speels was; maar omdat de auteur er zèlf te weinig in meespeelde. Zo was het reeds vaak met het superieurste gedeelte van Teirlinck's productie. En daartoe behoort Maria Speermalie niet eens. Hij heeft er zijn (bewonderenswaardig talentrijke) manier toegepast op een nieuwe stof. Het bleef - manier, en dus vieux jeu. ‘Levensgetijden op de Heerlijkheid 't Homveld’, luidt de ondertitel; ook de jaartallen 1875-1937 duiden er op, dat naar iets als een familiekroniek is gestreefd. De geschiedenis der demonische en wilskrachtige titelheldin schenk ik u; een samenvatting zou dit bestek te zeer overschrijden, en zij is bovendien (vergis u daarin niet, ondanks mijn bezwaren) de moeite zeer waard, om in den roman zelf gelezen te worden. Tussen haar en ons schuift zich echter behaagziek en welsprekend de charmante figuur van Herman Teirlinck, en de betovering is gebroken. Wij kunnen niet meer geloven; het beeld wordt onecht; wij herkennen als vanouds deze intelligent bedachte romantiek. Ik weet wel, dat de waarschijnlijkheid van karakters en gebeurtenissen niet tot dogmatischen kunstmaatstaf gemaakt mag worden; ook zonder haar, zonder enige natuurgetrouwheid, zijn wel eens meesterwerken ontstaan. Maar waarschijnlijkheid is één ding; waarheidsgehalte een ander. Die in hogeren zin dan de uiterlijke geldende waarheid, welke de onwaarschijnlijkheid zou te niet doen, missen wij hier te zeer. Den ernst van het spel. | |
[pagina 469]
| |
Als ge over boeren schrijft, aldus Jules Renard in zijn onvolprezen Journal, schrijf dan zo, dat elke boer u zou kunnen begrijpen. Deze paradox gaat natuurlijk veel te ver, en de grote meester der ironie zal de eerste zijn geweest om over zijn eigen boutade te glimlachen. Maar er zit toch iets in. ‘Du gleichst dem Geist, den du begreifst’; en dat men in enigerlei phase van het ontstaan van het werk zich toch even met zijn persoon moest kunnen vereenzelvigen, dat er iets van verwantschap tussen subject en object moet hebben bestaan, leren ons de boerenromans van Walschap, die van Maria Speernalie, in zijn goeden tijd, iets groots zou hebben gemaakt. Teirlinck's weergaloze stijl en schrijfkunst dienen in dezen roman niet om een bepaald iets uit te drukken. Zij hadden zich even voortreffelijk en op dezelfde wijze ontplooid, als het niet Maria Speermalie's liefdesleven maar b.v. de politiek van Richelieu betroffen had. Zij werden niet de vormwording van een stof; integendeel: zij zijn primair, en een bedacht geval werd aan ze aangepast om hun een reden van bestaan te vinden. En zelfs zó (en daarom is dit zo zonde) blijft Herman Teirlinck nog een schrijver van uitzonderlijk vermogen. In zijn rijpe grijsheid van thans hadden we evenwel iets meer van hem mogen verlangen. Hij is merkwaardig jong gebleven. Maar helaas ook in zover, dat zijn aangeboren, kameleonachtige wisselvalligheid het enige blijvende aan hem is. Toch willen wij de hoop niet opgeven, om nog ooit een werk van meer definitieve betekenis, en waarin hij ons zijn laatste, en bovenal eigenste woord zegt, van hem nagelaten te krijgen. brief bij zijn 70sten verjaardag aan herman teirlinck Vereerde en Waarde Vriend Teirlinck, Gij kent het verhaal van het kleinejongetje, dat zich mooi had opgepoetst omdat de kans bestond, dat dien dag de schoolinspecteur de klas zou bezoeken, en tot wien, toen dit bezoek uitbleef, zijn kameraadje spottend zei: ‘Daar sta je nou met je gewassen halsje’. Zo staat nu heel litterair Holland nutteloos daar met zijn gewassen hals, nu gij met heftigheid hebt geweigerd, te worden gehuldigd door welke letterlievende genootschappen, organisaties, verenigingen, clubs of maatschappijen ook, en afgezien van die duizenden gewassen halzen waarin nu zoveel vergaderings-, academische zitting- of dessertwelsprekendheid is blijven steken, mogen zeer vele eethuizen van hier wel een actie | |
[pagina 470]
| |
tegen u instellen wegens winstderving. Maar gij, ge hebt geweigerd om u hier in verband met dien dag te laten zien en zelfs gedreigd, ook België te ontvluchten en naar Frankrijk uit te wijken, als men u ook daar niet met vrede liet. Maar ziet, tegen het geschreven woord staat gij machteloos, en daarom wens ik u geluk met uw zeventigsten verjaardag op den 24-ste van deze maand. En dat hoeft ge natuurlijk niet te lezen, evenmin als de kilogrammen schriftelijke en telegrafische felicitaties die op dien feestdag wel ongeopend in uw bus zullen blijven liggen, maar het heeft zin dat het in het publiek gebeurt; nu het niet voor hoorders kan, dan toch voor lezers. Want hoe zinloos en egocentrisch zou het zijn, u hier publiekelijk te eren, te huldigen en vriend te noemen, indien ik niet volkomen zeker was, dit te doen in den geest en uit de gevoelens van nog tienduizenden andere Nederlanders, die daartoe niet mijn gelegenheid hebben, allen uw vrienden, allen uw bewonderaars. Wij zijn u innig dankbaar voor een geschreven oeuvre van indrukwekkende betekenis, waarover ik hier niet spreken wil om u niet nòg onaangenamer te zijn; voor uw vernieuwing van het toneel en zijn mogelijkheden; en de litteratoren onder ons, dat kleine groepje, nog weer afzonderlijk voor uw hartelijke kameraadschap, uw geestig, tegelijk sarcastisch en stimulerend woord, uw ruimheid en onverwoestbare jeugd en geestkracht. En zijt gij eenmaal doordrongen van onze dankbaarheid, onze bewondering en onze wensen voor uw geluk en gezondheid, vergun mij dan de egoïstische hoop uit te spreken, dat gij ons op uw tachtigste zult vergunnen dit mondeling te doen, aangezien dan misschien gij eindelijk de aan een iets rijperen leeftijd verbonden milde toegeeflijkheid zult hebben gevonden, welke u tot gelatenheid zal bewegen bij het persoonlijk in ontvangst nemen van de uitingen van verknochtheid van mijn letterkundige genoten en niet in de laatste plaats van uw u zo toegenegen Van Vriesland
1942; Februari 1949
Herman Teirlinck, Maria Speermalie. Amsterdam, Wereldbibliotheek |
|