Inleiding tot: ‘Twee kasteelen’ van Will Wemerman
Niet om de volheid, den rijkdom, niet om het vertrouwen of de onbevangenheid, welke haar meestal eigen zijn, is de jeugd voor ouderen benijdenswaardig. Want deze kenmerken heeft de jeugd van onze dagen al goeddeels verloren. En in het bijzonder voor den jongen dichter van den bundel Twee Kasteelen was het leed overwegend. Neen, wat de jonge jaren, van wien ze verloren gingen, als hoogste waarde onherroepelijk meenemen, is vooral het besef dat later nooit meer zo diep, zo volledig, zo heftig voelend, dat nooit meer zo lévend het innerlijk leven geleefd wordt.
Dit waarachtig levende kenmerkt ook de gedichten van Will Wemerman. Ze zijn soms wrang, ironisch, bitter sarcastisch, doortrokken van den opstandigen wrevel, den twijfel en onlust die onze tijd nu eenmaal aan de jonge mensen van thans heeft opgelegd. Maar telkens breken toch ook, aarzelend, de zachtere sentimenten door, die daar gekwetst in wegschuilen. Wat hier aan ontvankelijkheid, aandoeningen en overdenkingen tot uiting kwam, behoudt uiteraard veelal het tastende van den speler die nog met zijn instrument vertrouwd moet raken. Maar het heeft reeds een eigen toon, dien toon die ons aanstonds de onbetwistbare zekerheid geeft dat wij naar een aankomend dichter luisteren.
Voorgoed afgesloten is nu dit werk, het zal zich niet verder kunnen ontplooien. Vijfentwintig jaar oud, is Will Wemerman gestorven. De publicatie van zijn poëzie heeft hij niet beleefd. Men kan treuren om het talent, dat nu niet meer tot vollen wasdom zal komen - maar Wemerman's vrienden zullen zich toch ook kunnen troosten met de gedachte aan de kracht, die hem geschonken is geweest, en die hem gesteund moet hebben en veel voor hem goedgemaakt. De zeldzame kracht der poëzie; de aan slechts weinigen geschonken gave, zich boven de benauwenis van den, in eigen levenservaringen gekerkerden, zielsangst te