| |
| |
| |
Kaïn's vraag
Individuele verantwoordelijkiheid
‘En de Heere zeide tot Kaïn: Waar is Abel, uw broeder? En hij zeide: Ik weet het niet; ben ik mijns broeders hoeder?’ (Gen. 4, 9).
In ‘ik weet het niet’, antwoordt de broedermoordenaar met een leugen; door de daarop volgende rhetorische vraag tracht hij dit antwoord aannemelijk te maken. Maar die vraag is een uitvlucht uit de verantwoordelijkheid, welke wel degelijk den enen broeder tot hoeder van den anderen maakt.
Het is het gevoel van een eenheid en verbondenheid tussen de mensen, dat hun die verantwoordelijkheid oplegt. Reeds de oudste, primitiefste gemeenschappen kenden het als instinct tot zelfbehoud en als kuddedrift, door welke hij, die één lid van de ‘clan’ aanviel, allen tegen zich kreeg. Deze drift gaf den grondslag tot het ganse samenstel van zedelijke krachten in den mens. Zij breidde zich uit buiten den stam en boven het nationale, totdat de werkelijkheid van het ‘homo homini lupus’, - de mens is een wolf voor zijn evenmens, - een correctief vond in dat andere besef: ‘alle Menschen werden Brüder’.
De begrenzing uit hoofde van de velerlei gemeenschapsgroepen, waartoe het individu behoort, beperkte weliswaar den omvang dier zinnebeeldige broederschap. Maar de paradox deed zich voor, dat hoe hoger de persoonlijkheid van den eenling, in de ontwikkeling der beschavingsgeschiedenis, werd gedifferentieerd, hoe wij der en omvattender het object werd waarover die menselijke gemeenschapszin zich uitstrekken ging.
Psychologische, ethnologische, religieuze bepaaldheden, zelfs verschillen van stand en beroep, werken naar binnen evenzeer de groepssolidariteit en het onderlinge verantwoordelijkheidsgevoel in de hand, als zij naar buiten haat en ressentiment in het groot aankweken, en vaak burgeroorlog of oorlog veroorzaken. Wie lang genoeg geleefd heeft om met voldoende scepsis te onderkennen, dat elke positieve waarde haar negatieven kant heeft, ziet dat de ethische saamhorigheidsgevoelens waarmede, ‘één voor allen, allen voor één’, volken hun zelfstandigheid en vaderland verdedigen en een bewonderenswaardige nationale cultuur opbouwen, in de zelfde horde-instincten verworteld liggen, welke het bekrompenste chauvinisme veroorzaken, terreur van andersdenkenden, imperialisme, militarisme,
| |
| |
rassenwaan en collectief sadisme. Het verschil is vooral, dat in de ethische saamhorigheidsgevoelens de horde-instincten anders - positief - zijn gericht, doordat ze bewuster geworden en zodoende veredeld zijn.
Maar zowel gezonde vaderlandsliefde als ongezond chauvinisme liggen op hun beurt weer beide verworteld in den zelfden gemeenschapsdrang, die aan internationaal georiënteerde stromingen als pacifisme, socialisme e.a. humanitaire strevingen het aanzijn schonk. Alleen zijn de eerste concreter van object, en verliezen de laatste zich, in hun uitersten vorm, in een vage, alles omvattende mensheidsliefde, of in een mystiek slaken der banden van het persoonlijk bewustzijn, gelijk Hadewych in vervoering bezong:
Ethisch nationalisme en destructief, immoreel chauvinisme enerzijds, en een meer op de ganse mensheid gericht streven anderzijds, zij ontspringen, hoe verschillend ook van inhoud, aan dezelfde bron: het gevoel van verantwoordelijke gebondenheid aan een gemeenschap. Onderdrukking van nationale minderheden en de wreedaardigste rassenhaat en broedertwist ontstaan aldus in dezelfde zielsregionen van verantwoordelijkheidsbesef jegens een collectiviteit, welke ook instinctief en blindelings een voorbijganger zijn leven doen wagen die een hem volkomen onbekend kind naspringt om het uit het water te redden. Uit denzelfden psychischen grond komen zowel de onbewuste, vernietigende, als de bewuste, opbouwende gemeenschapsgevoelens. De dialectiek der ontwikkeling splitst ze beurtelings tot zedeloos geweld en zedelijke kracht.
De mens is zijns broeders hoeder. Hetzij in het kleinste groepsverband, het gezin, of in groter; of in het grootste: de mensheid. Van zijn sociaal verantwoordelijkheidsgevoel is het object gemeenlijk wijder naarmate zijn individualiteit verder ontwikkeld is: het individualisme verbreekt de nauwere banden van zijn gemeenschapszin, welke daardoor echter veelal abstracter en vlakker wordt. Maar zowel in klein als in groter verband kan dit gevoel zich heilloos, als een drift der horden, manifesteren of heilzaam, als een rationeel, zedelijk verantwoord streven, grondslag van elke zedeleer.
De mens is zijns broeders hoeder. Helaas ook wel, en al te vaak,
| |
| |
op averechtse wijze. Men heeft gemeend dat de wetten der economie, door welke de mensen in hun levensbelangen op elkander waren aangewezen, vanzelf allengs het kleine groepsegoïsme zouden opheffen tot groter eenheidsbesef en samenwerking. De verdwazing der wereld, waarin wij sedert den wereldoorlog leven, heeft ons wel anders geleerd: sterker dan de elementairste economische belangen is de, nog meer elementaire, kuddedrift. Alleen door zich redelijk op haar mogelijkheden te bezinnen zal deze zich tot een scheppend gemeenschapsgevoel kunnen omzetten.
De mens is zijns broeders hoeder. Altijd en overal. Wie zich aan die verantwoordelijkheid tracht te onttrekken, is ‘vervloekt van den aardbodem’. Kaïn's vraag is de vraag waarmede tallozen, in dezen tijd van gruwelijk lijden en ellende over de ganse wereld, hun geweten trachten te smoren. Op deze vraag, die een uitvlucht is, volgt dit antwoord: ‘Wat hebt gij gedaan? daar is eene stem des bloeds van uwen broeder, dat tot Mij roept van den aardbodem’. (Gen. 4, 10).
In het stuk dat ik nog altijd als het belangrijkste van zijn oeuvre beschouw, Nebeneinander (1923), toont ons Georg Kaiser den ondergang van een lommerdhouder. Deze heeft een ongeopenden brief in den zak van een beleend pak gevonden en van den inhoud kennis genomen. Een afscheidsbrief van den eigenaar van het costuum aan een vriendin, die klaarblijkelijk geschreven heeft, zelfmoord te zullen plegen ingeval ze geen antwoord kreeg. Zowel de belener, die een valsen naam heeft opgegeven, als de vriendin, van wie alleen de voornaam op het adres niet onleesbaar is geworden, zijn den lommerdhouder onbekend. Van nu af komt er in diens leven een breuk. Onverschillig voor alles, wat hemzelf betreft, leeft hij nog maar alleen voor wat hij als zijn hoogste en enige plicht beschouwt: het leven redden van het onbekende meisje, wier lot door het toeval van een niet bestelden brief in zijn hand is gelegd.
In koortsachtige haast begint hij zijn jachtigen tocht door de grote stad - een onhandig, onopvallend, uiterlijk belachelijk mannetje - op zoek naar het meisje, dat hij denkt van zelfmoord te kunnen afhouden door den voor haar bestemden brief. Parallel met deze handeling zien wij telkens in twee andere reeksen van taferelen, hoe het den eigenaar van het pak en hoe het zijn vroegere geliefde vergaat. De eerste doet een ordinair geldhuwelijk; het meisje, dat een andere copie van den niet verzonden
| |
| |
brief heeft ontvangen, komt spoedig over haar verdriet heen en vindt vervulling in een gelukkig huwelijk. Naar den maatstaf van de wereld en de nuttigheid komt hierdoor de vergeefse agitatie van den door zijn brandend verantwoordelijkheidsgevoel voortgedreven lommerdhouder in een nog belachelijker licht. Dit gevoel bewerkt zijn algehelen ondergang. Sociaal, doordat hij uit zijn ambt gezet wordt, daar hij, om in een nachtgelegenheid naar het meisje te kunnen zoeken, een hem in pand gegeven avondtoilet gebruikt heeft. Psychologisch, doordat hij zich schuldig acht aan den vermeenden zelfmoord van het meisje. Met zijn dochter gaat hij den dood in, terwijl van de twee anderen de huwelijken worden gevierd.
Het probleem, dat dit stuk opwerpt, is dat van de individuele verantwoordelijkheid, niet als beredeneerde ethiek maar als diep ingeschapen drang: een hartstocht welke blind zijn weg gaat. En, als alle hartstocht, tragisch is, doordat hij niet met bereikbare doelen rekent, doordat zijn offer nutteloos is, doordat hij op louter toeval afgaat, te menselijk om te generaliseren of te abstraheren. Duizenden gaan onder zonder dat men helpen kan, aldus zegt het stuk, maar de eenvoudige, zuivere mens doet naïvelijk wat zijn hand te doen vindt. Zoals Bertolt Brecht in zijn ballade Von der Kindesmörderin Marie Farrar zegt: ‘Denn alle Kreatur braucht Hilf von allen’. De naïeven echter, met hun verantwoordelijkheidsgevoel, gaan geestelijk te gronde, de verstandigen, die zich van anderen niets aantrekken, en wegschuilen achter Kaïn's vraag, leven gelukkig.
De conclusie van Kaiser's stuk is pessimistisch. Deze tragiek echter is niet troosteloos, daar zij een grootse verheerlijking bevat van de nobelste menselijke aandrift: de mystiek van het heroïsche individuele verantwoordelijkheidsgevoel.
Het is echter fout, niet verder te gaan. Deze aandrift moet een aanvang zijn, geen einde. Slechts waar zij, door de ratio geleid, bewust en constructief tot arbeid aan de gemeenschap voert, zal zij de mensheid ten goede komen en zal Kaïn's vloek van haar worden afgenomen.
Vrijdag den 25en November was het 60 jaar geleden dat Georg Kaiser te Magdeburg geboren werd. Het is noodzakelijk en het is mogelijk, zich nu te bezinnen op deze hoogst merkwaardige figuur, die, hoe men ook over hem moge denken, met hoofd en schouders uitsteekt boven de andere toneelschrijvers van zijn
| |
| |
generatie. Wat is er overgebleven van een Von Unruh, een Sternheim, een Toller? Alleen Bertolt Brecht heeft zich weten te handhaven, maar diens ongetwijfeld schitterende begaafdheid zal toch wellicht in de toekomst blijken meer aan een bepaald tijdperk gebonden te zijn gebleven, daar zij regelrecht en overwegend met dien tijd verband hield en eruit voortkwam.
Kaiser is (na den groten pionnier en voorganger Wedekind) de enige, die uit de technische vernieuwingen, de verruiming der uitdrukkingsmiddelen van het expressionnisme een meer blijvende verworvenheid voor het toneel van later tijden heeft gemaakt. Hij heeft, ten opzichte van zijn eigen meer experimentele en excessieve aanvangswerken, de ontwikkeling gevonden naar een vereenvoudiging en veredeling, die de hevige en vurige ontdekkingen der jeugd niet verloochent, maar ze ophief en opnam tot een harmonischer, klassieker verband, waarin zij tot blijvende verrijking van de middelen der letterkundige taal en der dramatische uitdrukking meewerkten.
Een ongehoorde arbeidskracht heeft Kaiser aan een fantastisch eigenzinnig en grillig leven gepaard. Hij is de man die, in een stations-wachtkamer een affiche van Buenos Aires ziende, zonder iemand te waarschuwen op trein en boot stapt en daar voor een tijd naar toe gaat. Deze plotselinge en grillige rondzwervingen welke, tot de wereld in star nationalistische begrenzing gewrongen werd, herhaaldelijk voorkwamen, verhinderden niet het ontstaan van een oeuvre van circa 45 drama's. Van het begin tot het einde openbaarde zich daarin een zeldzaam meesterschap over de taal, een hoogst oorspronkelijke vorm van versobering van den toneeldialoog, waarin het demonisch temperament van den auteur, wien geen onderwerp te gewaagd is, als het ware verstard wordt in het koude licht van zijn intellect, voor goed gefixeerd in een schijnbaar levenloos maar ongemeen sterk sprekende, onnavolgbaar puntige, schier mathematisch samenvattende formulering. Dat die samenvatting tot een voornamelijk uit schranderen en zuiveren formuleerlust ontstanen dialoog, welke door zijn hamerende kortheid bovendien aan een volkomen eigen rhythme uitdrukking kon geven, in een even beknopte structuur van het dramatische beloop toch zo scherp levende mensen, hartstochten, gestalten voor ons oog stelt, is het zeer eigene van Kaiser's kunst.
Want men denke toch vooral niet, door den schijn misleid, dat Kaiser alleen maar een intellectualist is, een verstandelijk mens. Zelfs de meest ‘bedachte’ motieven van zijn drama's vin- | |
| |
den nog een volkomen overtuigende en uiterst suggestieve uitwerking. De fabel van Kaiser's uitsluitend intellectualisme is mede verbreid door het over hem geschreven pretentieuze, oppervlakkigeen onvoldoende boek van Bernhard Diebold, waarin eigenlijk alleen een aardige vondst is de titel, waarin hij Kaiser een ‘Denkspieler’ noemt. Kenschetsend voor de vurigheid van Kaiser's persoonlijkheid is zijn uitroep voor den rechter, in de na-oorlogsjaren, toen vijanden een civiel proces tegen hem hadden aangespannen; ‘Tut dem Geist nicht weh, denn Geist ist schon eine unheilbare Wunde’. Een dergelijke uiting verklaart, hoe bij Kaiser een vloeiende en overvloeiende aandoening steeds in een harden en kouden, als uit marmer gehouwen speelstijlvorm vastgelegd werd.
We kunnen onmogelijk bij Kaiser's talrijke toneelstukken afzonderlijk stilstaan. Bij alle uitdrukkingskracht bevatten zij vele geschakeerde, diepe - en dan ook van het ‘oppervlak’ weggewiste - doordachtheden. Wellicht is eerst de bestudering van den tekst in boekuitgave nodig, naast natuurlijk de vertoningen, om deze algeheel tot hun recht te doen komen.
Na een tijd van fenomenalen roem, waarin Kaiser's werk in talrijke steden en landen tegelijk vertoond werd, is hij, ten onrechte, van het repertoire verdwenen. In het Derde Rijk zelf is hij niet, of zo goed als niet meer gespeeld. Men grijpe deze omstandigheid aan, om zich te verdiepen in de lectuur van dit werk, waarvan het beste gedeelte zijn onvergankelijke plaats in de letterkunde behouden zal. Men leze Gas, Die Koralle, Die Bürger von Calais, Brandt im Opernhaus, Von Morgens bis Mitternacht, Kolportage, Gilles und Jeanne, Oktobertag. Men leze vooral het prachtige Nebeneinander, voor mij zijn schoonste toneelstuk, een van de grootste en sterkste stukken van den modernen tijd. In dit werk sprak zich een man uit, die zich als scheppend kunstenaar met scherpe denkkracht boven een ondergaanden tijd verhief in de wereld der dramatische gestalte. De inspanning, nodig om deze menselijke geesteshoogheid te handhaven heeft in den loop der jaren een innerlijke vereenzaming ten gevolge, waaruit alleen werk, werk en nog eens werk hem redt. Twee à drie toneelstukken per jaar worden zijn gewoon kwantum. Een wereld komt samen in het brein van dezen man, die na zijn omzwervingen nog slechts aan de schrijftafel leeft en in de practijk des levens zo weinig ijdel is, dat hij - waarschijnlijk een uniek geval - nog nooit een première van een
| |
| |
zijner stukken heeft bijgewoond. Het beelden der zuivere idee interesseert hem, maar hij trekt zijn handen af van wat de theaters daar dan verder van maken.
Een tot gestalte gekomen ideeënrijkdom en vindingrijkheid worden door Kaiser verrassend omgesmeed tot een nieuw ontdekt, rhythmisch, helder taalbeeld. Een subtiel vertakte zielkunde krijgt, boven toevallige omstandigheden uit, de overtuigingskracht van het onafwendbare. In de ontwikkeling van het omvangrijke oeuvre ziet men allengs dat de aanvankelijke sociale tij dsproblemen teruggedrongen worden door eeuwige wetmatigheden: leven, dood, liefde, waarheid en fictie. Niet alleen naar den vorm maar ook naar den geest is aldus in Kaiser het expressionnisme mettertijd tot zakelijkheid geëvolueerd.
Intussen is hij meester, geen slaaf van zijn techniek; kunst komt van kunnen, en alleen de geestesdispositie bestemt den aard van Kaiser's productie. Der Gerettete Alkibiades schrijft hij in twee dagen, aan Hölle, Weg, Erde werkt hij tien jaar. De primaire doelmatigheid en nuttigheid van zijn ongesierden uitdrukkingsvorm maskeert hij niet: zij werken mede aan den indruk van schoonheid. Daarom geen overbodig woord, maar de hoogste concentratie; ‘gepraat’ wordt er weinig, een tijd spreekt zich uit. Na Hebbel was in Duitsland voor het eerst in Kaiser een denker weer dramatisch kunstenaar.
Toen kwam 1933. Het spreekt vanzelf, dat deze kerngezonde kunst in het nieuwe Duitsland niet langer een voedingsbodem kon vinden. Door gezinsbanden langen tijd aan zijn woonplaats gebonden, bewaarde Kaiser al dien tijd een ijzig en stoïcijns zwijgen. Wie zal zeggen, welk leed dit voor dezen zo productieven mens betekende? Men hoorde niets meer van hem. En de man, die in 1919 en 1920 uit zijn honoraria 550.000 goudmark ontving, werd vergeten. Maar hoe men over het dode zegeviert heeft hijzelf in de slotwoorden van zijn roman Es ist genug gezegd: ‘Door midden in het leven op te breken en zijn kostbaren schat voor het geschreeuw en rumoer te redden en zich achter den stromenden tijd neder te zetten en herademend te spreken: Het is genoeg’.
Georg Kaiser heeft Duitsland onlangs vrijwillig verlaten om er niet meer terug te keren; en ineens bleek hij drie, vier stukken in portefeuille te hebben. Een daarvan, Der Gärtner von Toulouse, heeft inmiddels in den Querido Verlag het licht gezien. Technisch is het weer een meesterwerk: alle vijf bedrijven spe- | |
| |
len in de gereedschaps-bewaarplaats van een broeikas, en behalve een kleine bijfiguur treden slechts drie personen op: de tuinman, zijn vrouw, en de bezitster van het buitengoed, die in deze vrouw toevallig blijkt een gewezen slachtoffer van haar verleden à la Mevrouw Warren terug te vinden. (Zo naverteld lijken Kaiser's gegevens altijd ‘bedachter’ - en gewaagder - dan zij in zijn magistrale behandeling werkelijk zijn). Er ontstaat nu een tragische driehoeksverhouding in den geest van Claudel's L'Echange. Wanneer de tot een korten misstap verleide tuinknecht blijk geeft, dat zijn vrouw zijn enige liefde is en dat hij een nieuw leven met haar wil beginnen nadat ze zijn faux-pas heeft ontdekt, onthult de bewoonster van het buiten hem het verleden van zijn vrouw en dreigt, dit ook in het stadje bekend te zullen maken, tenzij hij zijn echtgenote verstoot. De tuinder vermoordt nu zijn meesteres - maar ook zijn vrouw is thans voor hem, den wijze die de ziel der planten aanvoelt, een ontwortelde.
Raadselachtig, als een noodlotstragedie, tegelijk wreed en bevredigend, is dan het slot: de tuinman overtuigt zijn vrouw, dat zij de schuld aan den moord op zich moet nemen. Als Candide zal hij voortaan slechts leven om zijn tuin te cultiveren. Hij volgt in deze zinnebeeldige oplossing de wijsgerige gestemdheid van Vergilius' Bucolica ii 196-200, waar men leest, dat slechts menselijke aandacht en arbeid behoedt voor den achteruitgang en ondergang, welke in de aan zichzelf overgelaten natuur liggen. De zorg voor zijn planten, die tegen het opkomend onweer geschut moeten worden, is het enige dat, na den moord, zijn houding bepaalt. Individuele verantwoordelijkheid.
Typisch Kaiser is de volkomen onnadrukkelijke en onopzettelijke symboliek in details, zozeer natuurlijk en organisch in den dialoog ontstaande, dat zij slechts bij langzame en nauwgezette lezing tot het besef doordringt. Ik kan hiervan geen voorbeelden aanhalen, maar wil toch verwijzen naar de bewijsplaatsen, om zodoende belangstellende lezers in de gelegenheid te stellen, aan deze merkwaardige en treffende bijzonderheid voldoende aandacht te besteden: Blz. 13, regel 2 en 3; blz. 16, regel 1; blz. 18, regel 2 en 3; blz. 37, regel 9 en 8 v.o.; blz. 45, van regel 20 tot onderaan.
1938
Georg Kaiser, Nebeneinander, Volksstück 1923 in fünf Akten. Potsdan, Gustav Kiepenheuer Verlag
Georg Kaiser, Der Gärtner von Toulouse, Schauspiel in fünf Akten. Amsterdam, Querido Verlag, 1938 |
|