Onderzoek en vertoog 2
(1958)–Victor E. van Vriesland– Auteursrechtelijk beschermdNieuwe litteratuur over WildeIn het bijblad van de N.R.Ct. van 30 November 1937 heeft Dr. O. Noordenbos een voortreffelijk feuilleton bijgedragen over twee recente werken betreffende Douwes Dekker, een van den essayist en historicus J. Saks en een van den dichter en romancier Du Perron. Het eerste was geschreven met al de voorzichtige conscientie en historischen zin van den wetenschapsman, wien de bepaling der geschiedkundige feitelijkheden boven alles gaat, het tweede met het bewonderende en idealiserend-beeldende invoelingsvermogen van den artist, die zijn subjectieve visie voorop stelt. Een soortgelijk verschil als tussen deze beide boeken kenmerkt de geschriften van O'Sullivan en Sherard. Eerstgenoemde, wiens onderhoudend geschreven herinneringen van een warme aanbeveling door Bernard Shaw vergezeld gaan, beoogt slechts zijn kijk weer te geven op een van de belangrijkste mensen, dien hij in zijn leven ontmoette, zonder overigens in zeer nauwe betrekkingen tot hem te zijn getreden. Sherard daarentegen heeft aan zijn bekende vorige publicaties over zijn vriendGa naar eind1. thans een omvangrijk min of meer polemisch, doch uiterst gedocumenteerd werk toegevoegd, dat geen ander streven heeft dan op sommige punten de historische waarheid zo nauwkeurig mogelijk op te helderen. Beide werkwijzen hebben haar bestaansrecht; beide geschriften zijn elk in hun genre zeer geslaagd en een welkome en interessante aanwinst voor de reeds zo uitgebreide, maar nog steeds groeiende litteratuur over Oscar Wilde, die, hoe men ook over de waarde en duurzaamheid van zijn werken moge denken, een van de meest fascinerende en talentrijke persoonlijkheden van het laat-Victoriaanse tijdperk is geweest. De lectuur van het fijne proza van O'Sullivan is een waar ge- | |
[pagina 342]
| |
noegen. Ironisch, nuchter, psychologisch scherpzinnig en door en door fair is de geest, die hier aan het woord is. Na het boek van RenierGa naar eind2., dat eveneens vele van deze kwaliteiten bezat, is op deze wijze nog niet over Wilde geschreven. Waar echter Renier systematisch een strak afgerond geheel tracht te geven, volgt O'Sullivan de luimen van zijn herinnering en de subjectieve invallen, waartoe zijn brillante opmerkingsgave hem inspireert, met het gevolg, dat deze losse Aspects niettemin een duidelijk omlijnde gestalte zich voor onze ogen doet ontwikkelen. Een boek als dit is daarom zo nuttig, omdat het verre uitgaat boven het enkel litterair-historisch belang van de figuur van Wilde, en deze situeert in een tijd, welken wij ons nauwelijks meer goed kunnen voorstellen, een tijd, die zo nabij ligt, doch reeds zo ver van ons lijkt te zijn heengegaan. En toch is zonder een diep inzicht in de generatie onzer ouders ook de mentaliteit van ons eigen en van het opkomende geslacht niet te begrijpen.Ga naar eind3. Men zou deze Aspects wat onsamenhangend en wat anecdotisch kunnen noemen, indien zich niet van den mens en den tijd zulk een scherp totaal beeld eruit loswikkelde. De belangstellende in de cultuur der laatste decennia van de vorige eeuw leest ze geamuseerd en zeer geboeid. De schrijver had, naar hij uitdrukkelijk verklaart, noch verplichting aan, noch grief tegen Wilde. Dit blijkt ook duidelijk uit de weliswaar levendige, maar toch in den grond ietwat gedistantieerde wijze, waarop hij schrijft over personen, gebeurtenissen en toestanden, bij welke hijzelf slechts als litterair en artistiek geïnteresseerd toeschouwer betrokken was. Het boek werd niet een volgens een vast plan opgezette biographie, welke met een conclusie, - hetzij vonnis of apologie - moet eindigen. Het is slechts een volkomen onwetenschappelijk bedoelde tijdsschets, naar het leven, waarbij niets aan bestaande mythes of aan andere auteurs is ontleend. Hetgeen niet wegneemt, dat de schrijver menigmaal juister en dieper opmerkingen maakt over persoon en werk van Oscar Wilde en diens tijdgenoten, dan menig boek van systematischen en wetenschappelijken opzet. Want het is geschreven van het dichterlijk temperament uit, en dus met begrip voor het dichterlijk temperament. In vele opzichten even verdienstelijk, is het boek van Robert Sherard van vrijwel tegenovergestelden aard. Met eindeloos geduld is hier een verbluffende hoeveelheid van het meest verscheiden materiaal verwerkt, en op strikt wetenschappelijke wijze bouwt hij zijn betoog op om te komen tot geschiedkundig | |
[pagina 343]
| |
objectieve gevolgtrekkingen, welke even onweersprekelijk zijn als die van Saks. Ik zei reeds, dat het werk in hoofdzaak polemisch is. Het richt zich n.l. met grote felheid tegen de bekende biographie van Frank HarrisGa naar eind4., en over diens hoofd tegen Shaw die daaraan een uiterst lovenden epiloog toevoegde. Voorts onderneemt Sherard - evenals O'Sullivan, maar veel uitvoeriger en gedocumenteerder dan deze - een eerherstel van den veel verguisden Alfred Douglas, met wien hij in later jaren bevriend is geworden. Douglas heeft het boek van een voorrede voorzien, waarin hij o.a. openlijk en loyaal zijn diepe spijt betuigt over zijn (overigens naar wij hier vernemen grotendeels door T.W.H. Crosland geschreven) schendschrift tegen zijn vroegeren vriend.Ga naar eind5. De bewijzen, welke Sherard tegen Harris' betrouwbaarheid aanvoert, zijn verpletterend. Winstmaken door sensatie was de grootste drijfveer tot diens helaas wijd verspreid falsificerend geschrift. En men zou Du Perron onrecht aandoen als men zijn controverse met Saks inzake Multatuli zou willen vergelijken met de tegenstelling tussen Harris en Sherard. Want het is niet zo, dat Harris zich hier en daar door zijn artistiek temperament heeft laten verleiden de historische waarheid enig geweld aan te doen terwille van een meesterlijke uitbeelding. Neen, zijn ongetwijfeld brillant geschreven biografie is één grote lasterpartij ten aanzien niet alleen van Douglas maar ook van Wilde zelf en vele anderen. En oplichterij. Dit laatste blijkt b.v. uit de talloze voorbeelden van het meest schaamteloze plagiaat uit Sherard's Life of Oscar Wilde, welke de bestolene, voornamelijk in zijn opzienbarend 3de hoofdstuk, naast den oorspronkelijken tekst afdrukt. Het streven, door middel van leugens zichzelf een mooie rol te laten spelen, blijkt o.a. uit het bekende, in Sherard's 13e hoofdstuk behandelde verhaal van het jacht, dat door Harris' bemiddeling zou hebben klaar gelegen, om, tussen het eerste en het fatale tweede proces, Wilde's vlucht naar Frankrijk mogelijk te makenGa naar eind6.. Sherard toont aan, en met officiële stukken, dat noch dit jacht noch deszelfs gewaande eigenaar bestaan hebben, en ruimt daarmee niet alleen een hardnekkige legende op maar vanzelf ook de subtiele psychologische speculaties omtrent Wilde, welke daaraan zo rijkelijk zijn vastgeknoopt.Ga naar eind7. Ook beroemt Harris zich op zijn geldschenkingen aan Wilde in diens laatste levensjaren, schenkingen waarvan Sherard aantoont dat ze nooit hebben plaatsgevonden. | |
[pagina 344]
| |
Onbegrijpelijk is het gebrek aan critischen zin waardoor een critische geest als Shaw tot geestdrift kon komen voor de verzinselen van Frank Harris' biographie van Wilde. Men moet echter aan erger, men moet aan kwade trouw geloven, wanneer men ziet hoe Shaw in zijn houding volhardde na kennisneming van de belangrijkste punten der door Sherard ondernomen ontmaskering. In het toegevoegde slothoofdstuk verhaalt Kingsmill van zijn bezoek aan Shaw ter bespreking en toelichting van die punten. En hoewel Shaw moest beseffen dat het hier noch om Sherard, noch om Douglas, noch om Harris, maar vooral om de rechtvaardiging van zijn door dezen laatstgenoemde in talloze opzichten belasterden, gestorven vriend Wilde ging, nam hij een pose aan welke alleen maar seniel is te noemen. Ook al moet men presumeren dat die seniliteit slechts voorgewend was. ‘Mijn oordeel over Frank's mémoires’, had hij Kingsmill tevoren reeds geschreven, ‘blijft gehandhaafd tot ik betere lees.’ Een uitspraak, geheel in den geest van Du Perron's aanval op J. Saks, maar die toch niet tot bewuste verdediging van een onbeschaamde geschiedvervalsing mag dienen. Zelfs niet, wanneer men erkent dat zowel Shaw als Harris kunstenaars zijn en Sherard alleen maar een trouwhartig litteratuur-historicus is, wiens Life of Oscar Wilde een niet zeer geslaagd of talentrijk boek was. Maar dat was een jeugdwerk, en in dit nieuwe geschrift toont Sherard zich gerijpt tot een levendig, bekwaam en zeer lezenswaardig auteur. En zelfs al kan men toegeven, dat Harris in Life and Confessions zich toch nog als schrijver van groter allure doet kennenGa naar eind8., toch zou het juist van de apologeten der ‘persoonlijkheid’ niets dan leeg aesthetisme zijn, daarom diens karakterloze misleidingen boven Sherard's scherpzinnig en eerlijk requisitoir te stellen. Een requisitoir trouwens, dat door de gerechtigde verontwaardiging van den schrijver een vurige welbespraaktheid verkreeg, welke zijn letterkundigen kwaliteiten zeer ten goede is gekomen. De ware belangstelling inmiddels zal dit boek uiteraard alleen bij hen vinden, die ook de twee delen der biographie van Harris kennen, waartegen het stelling neemt. Voor wie daarvan geen kennis nam, en voor wie de voorkeur geeft aan een geschrift dat geen problemen stelt en niets bewijzen wil, zal stellig Aspects van O'Sullivan aantrekkelijker zijn. Eén ding hebben beide boeken, ik wees er reeds terloops op, gemeen. Het is bij schrijvers over Wilde gewoonte, op Alfred | |
[pagina 345]
| |
Douglas af te geven, dien zij veelal als diens kwaden genius beschouwenGa naar eind9.. Sherard geeft ons echter - met historisch wetenschappelijke methode alweer - een anderen kijk op Douglas' rol in het drama. Ook O'Sullivan, die aan de hele aangelegenheid overigens slechts in het voorbijgaan aandacht schenkt, komt ten dezen tot een billijker inzicht. Bovendien onderkent hij, dat Douglas veelal als dichter en prozaïst groter is dan Wilde. O'Sullivan's werk is niet nog weer eens een ‘leven’ van Wilde - daaraan bestaat ook geen behoefte meer. Het is een weergeving van vele gesprekken (en waarlijk niet door een critiekloos aanbiddenden Eckermann!), een luchtige doch rake schets van Wilde's oeuvre, en meer nog van zijn karakter, persoonlijkheid en verschijning, en tenslotte een fascinerende portrettengalerij van zijn milieu en tijd. Verbaasd maar overtuigd zien wij een geheel anderen Wilde voor onze ogen verrijzen dan het romantische cliché dat ons uit de talrijke biographieën bekend is. Een levend mens, een boeiende en rijke geest, een zeldzaam begaafde persoonlijkheid. Niet geraffineerd maar eer naïef; niet ijdel maar eer bescheiden; niet onbeschaamd maar eer prude; niet blasé maar eer jongensachtig; niet eerzuchtig maar eer indolent; niet leugenachtig maar eer openhartigGa naar eind10.. Dat O'Sullivan ons aan deze paradoxale visie op zijn ouderen tijdgenoot - een visie, welke met alle omtrent dezen bestaande legenden afrekent - algeheel doet geloven, is het nieuwe en verrassende van zijn boek.
1937
Vincent O'Sullivan, Aspects of Wilde. London, Constable & Co. Robert Harborough Sherard, Bernard Shaw, Frank Harris & Oscar Wilde. With a Preface by Lord Alfred Douglas and an additional chapter by Hugh Kingsmill. London, T. Werner Laurie, 1937 |
|