Doorziene puberte
Dit debuut is een kerngezond boek over een pervers kind. Maar zijn niet alle kinderen in den grond pervers, doordat ze vollediger, ongeremder, argelozer zijn. Wat weten wij van de diepere aandriften die tot uiting komen in hun spelen, hun machtsbegeerte, hun door henzelf niet begrepen opwellingen, voorstellingen, fantasieën? Bij de indringende beschrijving van de onschuldige (want niet critisch-bewuste) maar zwoele verbeeldingen van den jongen, die de hoofdpersoon van dit werk is, lezen we: ‘- Wat is dat kind lief aan 't spelen, zullen de verstandige groote menschen gezegd hebben. Wij mogen dit den grooten menschen niet kwalijk nemen; ze zijn vaak onschuldiger dan kinderen’.
In een van de ‘Noten’, waarmee de auteur zich enige malen regelrecht tot den lezer richt, vat hij zelf aldus zijn opzet samen: ‘Op mijn verjaardag - den dertigsten - vatte ik het plan op, een boek te schrijven over het leven van een kind. Ik wil, al schrijvende, doordringen in het leven van een jongen, die, op reis naar de volwassenheid, in aanraking en in strijd komt met wat zijn sterker wordend bewustzijn aan lichamelijke emoties oplevert. In het eerste korte hoofdstuk ontmoet de lezer een blond knaapje van omstreeks zeven jaar... een knaapje, dat van teekenen houdt, voor het eerst een zonsverduistering ziet en kennis maakt met het heelal, excusez du peu... Die verleden tijd heeft me geïnspireerd, omdat ik het leven van een kind het duidelijkst zie in de herinnering aan mijn eigen jeugd.’
Dit compacte werk treft door de scherpe, plastisch weergegeven, concrete waarnemingen, welke het talent van Besselaar, als van iemand - eindelijk dan weer eens - die uit zijn ogen kan kijken, buiten twijfel stelt. Maar voorts is hij iemand met een bijzonder intelligent vermogen tot psychologische analyse. Deze wordt nooit schools of dogmatisch toegepast, maar blijft levend gelijk de instinctieve kennis der zielen, welke een kunstenaar eigen is, levende kennis is, al moge zij dan overigens min of meer wetenschappelijk gefundeerd zijn.
Die gefundeerdheid zal wel mede oorzaak zijn geweest, dat de jonge Jan Boogaers, in wien de auteur zijn jeugd-autobiografie projecteert, zonder iets van romantische vermooiing is weergegeven, maar met de onbevangenste oprechtheid juist tegenover die vóór-puberteits en puberteits gevoelsgroepen, welke men gemeenlijk het liefste in het onbewuste verdrongen houdt. Niets