Gecommentarieerde humor
Dit is de enigszins vaag verhaalde geschiedenis van de - als ik het goed begrepen heb ten slotte vergeefse - vrijerij van een gymnasiumleraar om een leerlinge. Het verhaal, humoristisch bedoeld maar waarin een zeker begin van sentimentaliteit vaak onder den luchtigen opzet voelbaar is, bevat echter een reeks intermezzi, korte zijsprongen, tussenscène's, die het zeer moeilijk maken de lijn van een hoofd-handeling te blijven vasthouden.
De soort van esprit is nogal bizar, soms gezocht, soms raak.
‘Weyssen had een kamer, waarvan alle wanden met lauwerkransen waren bedekt. Uit de kale gang werden zijn bezoekers daar binnengelaten. Nu mag de weduwe voor al die eer wel een aparte kar bestellen. Dan kan ook de vuilnisman eens op zijn lauweren rusten.’
‘Bij zijn afscheid van de school hebben we hem bloemen en een zilveren vulpotlood gegeven. Op het oogenblik, dat hij ons daarvoor dank bracht, leek hij heel oud. Hij zei, dat er voor zijn leervak altijd hard was gewerkt, dat er onder zijn lessen wel eens wrijving was geweest, maar dat we altijd hard gewerkt hadden, al was er wel eens wrijving geweest.’
Over het algemeen is dit hele werkje niet overal even geestig, hetgeen bij den klaarblijkelijken opzet tot geestigheid hinderlijk werkt.
Doordat de novelle zo haastig mogelijk van de ene pointe of aardigheid naar de andere huppelt, is de vulling daartussen wel eens wat schraal, zodat over het geheel dan de samenhang te zwak is. Maar dat geeft anderzijds aan het verhaal toch ook juist een ijle, wat surrealistische charme. Macabere en triviale motieven zijn er door elkaar geklutst. Leven, werkelijkheid, gestalte ontbreken maar dat zijn misschien te zwaarwichtige desiderata in dit spel, waarin de auteur zelfs den schijn niet heeft willen aannemen het zich moeilijk te maken. Er is geen langdradigheid, immers nauwelijks een draad. Maar deze vreemde, bokkige, vage toon, die liever met kinderachtige slordigheidjes of onnette woorden choqueert dan zijn sentimentele neiging volgt, is door de beknoptheid van den stijl toch nog wel aanvaardbaar.
Zo is dit een bijzonder zonderling boekske geworden, in de beste gedeelten - maar ook alleen daar - even aan Nescio of Belcampo herinnerend, en met iets huilerigs achter den lach (het is