| |
| |
| |
Het kameel in de vrouw
Dat een dier associaties wakker roept met - het dierlijke, is een waarheid... als een koe! Met het menselijke zieleleven samen gevlochten doet zich dat dier(lijke) vooral in zulke verschijningsvormen voor, als wij, naar gelang van welke zijde men de psyche zoekt nader te komen (artistiek, ethisch, religieus, wetenschappelijk), ervaren als ‘demonisch’ of als onbewust. Het is dan ook geen wonder dat de moderne psycho-analyse, in haar streven zo veel mogelijk, tevoren ongeëxploreerde, lagen van het onbewuste te belichten en voor het bewustzijn te annexeren, in de daartoe zorgvuldig en systematisch onderzochte voorstellingswereld van het droomleven telkens weer tegenover het diersymbool kwam te staan.
Niet alleen in ‘den tuin der dromen’ wandelen of spoken de dieren rond. Ook in de met den droom verwante domeinen van het archaïsche en het primitieve. Als symbolische projectie van de onbewuste gevoelsgroepen komt men daar steeds weer het dier tegen, gelijk niet alleen in tal van geschriften van Freud en Jung en hun respectieve volgelingen blijkt, maar ook in werken als: James, Varieties of religious experience; Webster, Primitive societies; Lévy-Bruhl, Fonctions mentales dans les sociétés inférieures; Thurnwald, Psychologie der primitiven Völker; Prinzhorn, Bildnerei der Geisteskranken; Du Prel, Magie und Naturwissenschaft; Frobenius, Paideuma; e.a.
In de kunst, welker diepste ontstaansgrond, welk aandeel rede, geest en intellect ook in haar mogen hebben, het subliminaire bewustzijn is, vervult het dier dezelfde symbolische en drift bevrijdende functie als in de in sommige opzichten aan haar grenzende gebieden van trance-toestand (bewustzijnsvernauwing), mystiek, droom, en regressie naar het primitief-archaïsche. Een terugkerende figuur is daarbij de verbinding van dat dierlijke - in den zin dus van onbewuste en (of) demonische - met de vrouw. Dat is ook verklaarbaar. De vrouw is, oorspronkelijk en in wezen, meer natuur, instinct, kind, dan de individueel gedifferentieerder, intellectueler reagerende man. Daarom heeft de beeldende kunst, heeft ook de litteratuur altijd de affiniteit tussen vrouw en dier doen uitkomen. Wel te verstaan: meest zonder opzet en bedoeling; en hierdoor te overtuigender. Niet uit theoretische inzichten schept de kunstenaar zijn beelden en gestalten, maar uit dezelfde ondergrondse bronnen als het demonische, archaïsche, primitieve, dierlijke en vrouwelijke zelf.
| |
| |
Een prachtig en onvergetelijk voorbeeld van de identificatie van vrouw en dier in de litteratuur is een kleine roman van R.A. Garnett, het gave meesterwerkje Lady into Fox (eerste druk 1922). Hun wezenseenheid komt tot uiting in de plotselinge gedaanteverwisseling tot vos van een jonge vrouw. In den aanvang behoudt zij veel van haar menselijke eigenschappen, bovenal de liefde tot haar diep ongelukkigen man. Maar later wordt de stem van de natuur en haar soortgenoten sterker, en verwildert zij, tot bij een vossejacht de honden haar verscheuren. De sleutel tot dit pathetische, diep ontroerende verhaal, waarin het fantastisch element zo weergaloos in de werkelijkheid is opgenomen als misschien, na Hoffmann, alleen het kunstenaarschap van een Kafka vermocht, vindt men in een essay van Willy Haas, opgenomen in diens bundel Das Spiel mit dem Feuer. Zonder Garnett's roman te kennen verheldert Haas in dit opstel den dieperen zin van Lady into Fox door zijn ontleding van een oude legende, waarin de vrouw, in een bos door een minnaar achtervolgd, plotseling in een boom veranderde. Wanneer de man, aldus ongeveer Haas in zijn conclusie, op jacht is naar de persoonlijkheid der vrouw, wijkt zij terug naar het enige terrein waar hij haar niet kan volgen, naar het diepste in haar, datgene waarmede zij wezenlijk één is: de natuur. De overtuigende en indringende wijze waarop deze metamorphose geanalyseerd wordt, werpt een verrassend nieuw licht op die, welke de stof van Lady into Fox uitmaakte.
Een ander werk dat treffend de bedoelde eenheid van het dier en het vrouwelijke uitdrukt, niet symbolisch echter en fantastisch als in het curieuze boek van Garnett doch geheel in het kader der realiteit, is de mooie roman van Mary Webb: Gone to Earth. Hij beschrijft het leven van een natuurkind, een zigeunermeisje vol primitieve gevoelens, dat geheel door één overweldigenden hartstocht wordt beheerst: haar liefde voor haar tammen vos. Haar huwelijk met den dorpsdominee, haar zo gans andere liefdesbetrekking tot den bruten kasteelbezitter, worden in hun beloop geheel door dit machtigste sentiment beheerst, dat ook in letterlijken zin haar noodlot wordt wanneer zij ten slotte door de stoethonden wordt verscheurd die aanjagen achter den vos, welke eindelijk uitgeput in haar armen is gesprongen.
Veel minder aangrijpend dan de beide genoemde boeken is de roman van Lord Berners, en het irrationele fantasie-element in zijn verbeelding is er niet tot een deel der werkelijkheid gemaakt
| |
| |
gelijk bij Lady into Fox. Ook is The Camel lang niet zo diepzinnig als het werkje van Garnett; maar bij het scheppen van litteraire en andere kunst is diepzinnigheid zeer vaak eerder een belemmering en een nadeel. Minder vast en volgehouden dan bij Garnett en zelfs dan bij den toch in alleen maar natuurlijkpsychologische werkelijkheid wortelenden en daarin verantwoorden roman van Mary Webb, is de, geheel onbedoelde, symboliek van de geallieerdheid van vrouw en dier bij Berners. Dat zij, zonder enigen dieper gaanden opzet, niettemin zo duidelijk spreekt, pleit voor de artisticiteit van dit beminnelijke werk. Deze derde bewerking van een relatie van vrouw tot dier doet weer zien, hoezeer het litteraire kunstgenot erbij wint zo de lezer tracht zich rekenschap te geven van de onbewuste beweegredenen, welke den auteur tot een dergelijk motief geleid hebben, gelijk wij hierboven hebben beproefd.
Hij laat op een vroegen wintermorgen en kameel arriveren bij een rustige kleine dorpspastorie. Tevergeefs doet de dominee nasporingen: er is geen rondreizende ménagerie of circus in de buurt, de komst van dezen vreemden gast blijft onopgehelderd. Onopgehelderd blijft ook - dit spel der verbeelding immers zoekt niet, als Garnett's roman, zoveel mogelijk op den grond ener werkelijkheid te stoelen - een reeks van zonderlinge gebeurtenissen, waarin de kameel, die Engels verstaat en van den aanvang af door een fanatieke wederzijdse liefde met de kinderloze domineesvrouw is verbonden, de hand, of liever den poot blijkt te hebben. Deze gebeurtenissen, zich voordoend wanneer de niets vermoedende echtgenote van den dominee toevallig hardop een wens heeft geuit, welken de kameel dan vervult, vertegenwoordigen duidelijk, van de in het begin hierboven ontwikkelde inzichten uit, den demonischen factor in deze dierimago. De rust in de pastorie en het dorp worden erdoor verstoord, en ten slotte het geluk van het echtpaar: den dominee brengen zij tot moord en zelfmoord, waarna de onthutste vrouw op den rug van den kameel een onbekende bestemming tegemoet trekt.
Anders dan door Garnett en Haas wordt door Lord Berners dus het symboolmotief - geenszins, ik herhaal het, als bedoelde allegorie, doch bij analytische beschouwing - aangewend, niet tot een gedaanteverwisseling maar tot een soort van persoonsverdubbeling. Die verdubbeling blijft evenwel slechts de ondergrond, welken men de basis dezer fantasie kan achten: psychologisch is in het boek de kameel geen hallucinatie van de domi- | |
| |
neesvrouw, doch een reëel feit, zij het een fantastisch feit.
Een aanknopingspunt, dat de infantiele regressie naar het onbewuste en essentiële der vrouw, - den auteur wellicht slechts als beeld en niet als zin en besef ingegeven, - mag doen vermoeden, geeft vooral één enkele passage: ‘Als meisje was ze altijd vreemd aangetrokken geweest door het Oosten. Haar vader en moeder hadden het Verre Oosten gekozen als terrein voor hun zendings-werkzaamheden, en ze had een groot deel van haar jeugd in het Oosten doorgebracht. Na het overlijden van haar ouders en haar huwelijk met den eerwaarden Aloysius Hussey had ze zich in Engeland gevestigd en had een nieuw en zeer verschillend leven aangevangen. Jaren, in het milieu van de kerkelijke gemeente gesleten, hadden bijna, maar niet geheel, haar Oosterse herinneringen uitgewist. Zij was nu volmaakt tevreden met haar lot. Toewijding aan haar echtgenoot en aan haar plichten tegenover de parochie vervulde haar geest met uitsluiting van al het andere. Niettemin was zij, in haar werkeloze ogenblikken, geneigd tot dagdromen, en in die dagdromen kwam het Oosten vaak voor in een gesublimeerden vorm’. Ook hier dus het antagonisme tot den man als achtergrond voor het animale natuur-bestanddeel.
Overigens is The Camel, behalve wat betreft het dier-vrouwmotief en deszelfs symboolwaarde, in bijna alle opzichten verschillend van de beide eerder genoemde romans. Verdieping, leven, werkelijkheid zijn evenmin nagestreefd als mens- of dierpsychologie. Alles blijft inventie en spel, een licht en luchtig ontworpen, met fijnen smaak uit pastelkleuren ineengevoegd geheel. De ironische geestigheid van het contrast, waarmede al deze bizarre en telkens half irreële voorvallen in de deftige ‘seventies and eighties’ van het Victoriaanse milieu en tijdperk zijn gesitueerd, is kenschetsend voor dat speciaal nonsensicale, waarin veelal de typisch Engelse humor zo sterk is.
Van iemand als dezen auteur was trouwens niet anders te verwachten. Deze merkwaardige Gerald Tyrwhitt Berners, in 1883 geboren, ontplooide een ongewone originaliteit reeds in het veelzijdige van zijn bemoeiingen. In 1909 kwam hij in diplomatieken dienst en was als zodanig tot 1919 achtereenvolgens te Constantinopel en Rome werkzaam. Lang voordat hij als auteur optrad was hij beroemd als componist; hij is eenleerling van Stravinsky en Casella, en ook in zijn muziek treft het burleske en humoristische van een geest, die soms aan Erik Satie doet denken. Als schilder heeft hij eveneens naam gemaakt, en
| |
| |
zijn alleraardigste illustraties voor The Camel getuigen van zijn talent ook op dit terrein. Het is zijn tweede boek: eerst in 1934 debuteerde hij als schrijver, met een boeiende, amusante en voortreffelijke autobiografie, First Childhood getiteld.
Ook de bijfiguren in The Camel zijn met kostelijke olijkheid geschetst: de organist Scrimgeour, ‘een bleek jongmens met zwakke knieën en de uitdrukking van een vermoeide vis’; zijn moeder die, zeer oud, sympathie tracht te wekken door zich tegenover anderen nòg veel ouder voor te dòen; de dove vrouw Cattermole die eenmaal ‘baby’ voor ‘camel’ verstaat en er sindsdien nooit meer van af te brengen is dat de dominese een kind heeft gekregen, waarvoor ze dan ook een truitje breit; de flauwvallende Lady Bugle, de ongemakkelijke admiraal en anderen. De stijl van het komieke in The Camel is die van een ‘pincesans-rire’. Het lijkt den dominee hard dat aan zijn vrouw het geluk van het moederschap is onthouden door God, ‘die gewoonlijk zijn geestelijkheid in dit opzicht begunstigde (in sommige gevallen bijna tot in het overdrevene)’. Elders verrast de dominee zijn vrouw terwijl ze in den tuin bezig is, haar diep betreurde, lang geleden gestorven hondje Jock op te graven, om het te laten opzetten gelijk ze het bij Lady Bugle gezien heeft. ‘“Lieve”, zei hij, “dat zou ik niet doen. Het is beter...” Hij had bijna gezegd “geen slapende honden wakker te maken”, maar hij dacht dat het misschien een tikje harteloos zou klinken en liet den zin onafgemaakt.’ In haar verbeelding fantaseert zij soms, dat ze voor den harem van een mooien, wreden sjeik geroofd wordt; maar ‘niettemin was het alles prettig en fatsoenlijk; de sjeik, als de helden der latere populaire romans, was een volmaakt gentleman, en al zouden er mogelijk andere vrouwen in den harem zijn, Antonia zelf was de enige wettige’.
In de beweeglijke en koddige zotheid van dit groteske verhaal is alles opgegaan en vervluchtigd, wat enigszins uit venijnige hatelijkheid of wrang cynisme voortgekomen zou kunnen zijn. Dat heeft ongetwijfeld bijgedragen tot de bekoorlijkheid van dit boek, dat over alle diepere kanten van de dingen, welke het aanroert, heen zweeft, maar desniettegenstaande bij nauwkeuriger en herhaalde kennisneming niet verliest, doch integendeel naarmate men het aandachtiger in zich opneemt meer te verstaan geeft en vollediger bevredigt.
1936
Lord Berners, The camel. A Tale with three Illustrations by the Author. London, Constable & Co. |
|