Een dichter van 't Fonteintje
Reimond Herreman behoort tot de groep, welke men genoemd heeft: de dichters van het Fonteintje. Met Maurice Roelants, Richard Minne, Karel Leroux, maakte hij daar de kern van uit. In het in 1921 te Brussel opgerichte tijdschriftje 't Fonteintje schreven bovendien o.a. nog Raymond Brulez, Joris Vriamont en Urbain van de Voorde. Maar de vier eerstgenoemden werden toch in het bijzonder met dien naam aangeduid.
Over het karakter van deze groep wil ik hier niet in uitvoerige uiteenzettingen treden. Zij was tot op zekere hoogte te beschouwen als een - wat de verstechniek betreft - traditionalistisch en Frans georiënteerde reactie op de - technisch alweer - Duits en expressionnistisch gerichte stromingen, welke toen, in de school van Wies Moens bovenal, de Vlaamse poëzie overheersten. Ook theoretisch en met name in artikelen van Reimond Herreman heeft de groep zich tegen de stuurloze modernisten gekeerd. Jan van Nijlen heeft in 1924 een bloemlezing uit hun verzen uitgegeven, getiteld De Dichters van Het Fonteintje. Gelijk zovele tijdelijke coalities in de litteratuur is, met het verdwijnen van het kleine tijdschrift, deze kring, nadat hij zijn taak in het algemene bestel der Vlaamse letteren had vervuld, ontbonden.
Maurice Roelants is een zwager van wijlen Karel van de Woestijne. Dat de genoemde jonge dichters dezen laatste met bewonderende geestdrift als groten voorganger begroetten en hem, zij het in gepaste mate en niet steeds geheel bewust, volgden, spreekt vanzelf. Wij zullen hier niet nagaan hoe Reimond Herreman niettemin, in zijn vroeger werk (ik noem slechts Pimpels de Zon, 1924), erin is geslaagd toch een geheel eigen gestalte te handhaven, ironisch en speels, licht en grillig. In die publicaties was het duidelijk dat 't Fonteintje, behalve in Van de Woestijne, ook in de dichters der Franse fantaisistische school, als Pierre Jean Toulet, zijn meesters had gezien. In Het Helder Gelaat echter heeft Herreman thans een naar geest en vormgeving in goeden zin meer klassieken (niet: classicistischen) kant van zijn wezen naar voren gebracht, welke weder nader staat bij Karel van de Woestijne.
In het bijzonder blijkt dat door twee eigenschappen, zijn sensualiteit en zijn intellectualisme, welke ook hier, door en in de erkenning-zelf van hun tweespalt, veelal tot één heidens levensgevoel verenigd zijn. Een derde element van Van de Woestijne, de - bij hem meer problematische - katholieke wereldbeschou-