| |
Een natuurtalent
De roman Wilde Vaart is niets dan het relaas van een zeereis: de reis van een vrachtschip - De Grote Beer - van een Rotterdams rederijtje. Het leven der opvarenden, hun karakter, hun lotgevallen worden ons in een omvattend tafereel geschilderd. Het schip vaart van Rotterdam over Blyth en Genua naar Tunis. Vervolgens, op weg naar Rouaan, geraakt het ter hoogte van Oporto in een orkaan, en loopt met zware averij de haven van Vigo binnen. Te Rouaan krijgt de kapitein orders voor Buenos
| |
| |
Aires. Te La Luz wordt hem per radio opgedragen, de boot weder naar Genua te dirigeren. Daar blijkt de bedoeling: het schip is met zijn lading aan een Italiaanse rederij verkocht. De kleine Rotterdamse firma, zwaar gebukt onder de scheepvaartcrisis, heeft het niet langer kunnen bolwerken en moest haar beste en grootste stoomboot van de hand doen. De ganse bemanning, van den kapitein tot de matrozen, wacht nu waarschijnlijk werkloosheid.
Boeiend in hoge mate is de zorgvuldig gedifferentieerde uitbeelding van een groot aantal leden der bemanning van hoog tot laag. Dit, gevoegd bij de blijkbaar volkomen op eigen aanschouwing en ervaring berustende deskundigheid ten aanzien van het leven in de wilde vaart, veroorzaakt in het werk als karakteristiekste eigenschap, dat het ten volle vermag te overtuigen.
Daarbij komt, dat de schrijver zich ontpopt als een natuurtalent, zo overgegeven aan de taak die het zich stelde, dat men volledig wordt gepakt door dit brok bloedwarm leven. Een relaas als van den storm in den Atlantischen Oceaan (blz. 158200) volgt men in ademloze spanning: het wordt zozeer realiteit, dat het sterk tot de verbeelding spreekt ook van den lezer, die tegenover levensgebieden gelijk dit zeemanschap persoonlijk volkomen vreemd staat.
Het spreekt vanzelf, dat men bij dergelijke eigenschappen niet geneigd is, een aesthetische stijlcritiek zwaar te laten wegen. Zeker, een lading die, naar men reeds aanstonds op de eerste pagina leest, ‘met horten en stooten en met zware vloeken naar boven’ komt, doet glimlachen. En een zin welke uit de koppeling van twee gemeenplaatsen bestaat (blz. 271: ‘Pronk lachte terug als een boer, die kiespijn heeft en hij stond te kijken alsof hij het in Keulen hoorde donderen’) kan niet door den beugel. Maar in de drift en klemmende echtheid van het verhaal stapt men schier ongemerkt over zulke oneffenheden heen. Wat doet het er toe dat de woorden soms wel eens stuntelig en slecht gekozen zijn, zo zij ten slotte, over het geheel beschouwd, ons een nieuwe wereld openen en meenemen naar een ons vreemd leven, dat echter niet langer vreemd meer is, omdat wij het zo sprekend voor ogen krijgen te zien als maakten wij het zelf mee. En zelfs verhoogt het mijn bewondering voor de prestatie van den jongen auteur, die achter het pseudoniem Willem de Geus schuilgaat, dat hij dit met zo kunsteloze en soms zelfs positief onartistieke middelen weet te bereiken. Wel zou misschien onder deze omstandigheden dit boek, dat meer het leven dan de
| |
| |
schoonheid zocht en alleen maar zo simpel en juist mogelijk over mensen en gebeurtenissen van de zee wilde vertellen, erbij hebben gewonnen, - daar het toch zonder beschouwelijkheden de persoonlijke ervaringen des schrijvers meedeelt - zo het dan ook maar onverhuld in den ik-vorm ware opgezet.
Een tiental jaren geleden was op straat en in dansgelegenheden een liedje in zwang, dat de klacht bevatte:
I see her father, her mother,
Her sister and her brother,
But I never see Maggy alone.
Tot een dergelijke klacht geeft mij deze roman aanleiding: we never see the author alone. Wij moeten ons van hem een voorstelling vormen door den toon en door de wijze waarop hij ons van zijn personen en hun avonturen vertelt. Die voorstelling wordt ook zó wel duidelijk; zij is echter, gegeven de directe vorm van het verhaal, te indirect. De klaarblijkelijke opzet, beleefde en waar gebeurde dingen weer te geven, had gewonnen, zo de verteller zich zelf onmiddellijk en centraal in de uitgebeelde werkelijkheid had ingeschakeld. Nu, als in het liedje, staan de anderen altijd tussen hem en ons.
Voor het overige is de schrijver iemand, die vooral inneemt door zijn argeloze, ontwapenende natuurlijkheid en eenvoud, welke gaarne over de typische debuut-onhandigheden doen heenstappen. Hij kan uitstekend, snel, en met vurige gretigheid waarnemen. Hij heeft, uit de volheid van zijn lotservaringen, iets te zeggen, hetgeen aan zijn toon een accent van oprechtheid geeft. Wellicht is, wat hij te zeggen heeft, niet bijzonder diepzinnig of verbazend doordacht. Maar het is belangrijk om zijn echtheid: omdat hij het volop en waarachtig heeft doorleefd.
De werkelijkheid heeft hem ongemeen meer vervuld dan de technische mogelijkheden en moeilijkheden der schrijfkunst, welke aan die werkelijkheid uitdrukking moest geven. De typische disparaatheid tussen geest en gestalte, welke hieruit voortkwam, is een algemeen verschijnsel van het moderne letterkundige leven. Dit gevolg mogen wij dus niet aan hem in het bijzonder toeschrijven.
Het is merkwaardig dat het bedoelde dualisme verdwijnt, waar de auteur niets anders heeft willen geven dan het strikt zakelijk verslag van wedervaren en omgeving; dat dus, al klinkt het paradoxaal, dit boek litterair het best is geslaagd waar het 't minst litterair is. De passages waar hij zich ineens bewust was een
| |
| |
litterator, een romanschrijver te zijn, en waar hij zich dientengevolge met opzet om zijn stijl, en deszelfs fraaiheid, bekommerde, zijn gelukkig maar uiterst schaars. Zij behoren bij uitstek tot de dode plekken van den roman. Natuurbeschrijving vooral, vergelijkingen e.d. offerden zodoende een enkelen keer aan een te geijkte schrijfwijze, welke nog niet aan een persoonlijk veroverde vormgeving toekwam.
In de directheid van actie, dialoog en karaktertekening is de auteur op zijn best. Hier openbaart zich een talent, dat nog ongeschoold, doch anderzijds dan ook onbedorven door de routine van het métier, in alle frisheid van zijn natuurlijken aanleg zich uitspreken kan. Het is trouwens voornamelijk in den dialoog en de actie, dat de genoemde tekening der karakters zich voltrekt. Daarom laat het zich horen dat zij zo geslaagd is: zij vroeg zodoende noch taalvermogen, noch litteraire analyse. Ook de compositie - een der grootste struikelblokken voor debutantenis, zonder nu bijzonder opmerkelijk te zijn, zeer voldoende en verraadt geen onhandigheid.
Het zou dan ook onbillijk zijn, te zeggen dat de sterke indruk, dien deze roman maakt, uitsluitend of zelfs maar voornamelijk in zijn documentaire waarde ligt, al kan het op het eerste gezicht zo lijken. Een slecht, ontoereikend voorgedragen document, hoe interessant het ook op zichzelf kan zijn, verveelt den lezer. Hier echter hebben de juistheid, scherpte en authenticiteit der waarneming een levendigheid en zuiverheid veroorzaakt, welke de spanning nergens doen verslappen. En de enkele stoplappen, cliché's, conventionele zegwijzen welke men hier en daar nog wel eens aantreft, vergeeft men gemakkelijk om de wille van den krachtigen levensstroom waarop wij worden meegevoerd. Deze toch is de beste waarborg dat die kleine lacunes in taal- en litterair gevoel vanzelf worden weggewassen. De gesprekken en ook de erotische passages vertonen soms realistische ruwheden en rauwheden welke den roman voor de kinderkamer verre van geschikt maken. Dat brachten onderwerp en spheer nu eenmaal mee. Er is echter een groot onderscheid tussen ruwheid en vulgariteit. Het laatste, steeds aan het burgerlijke verbonden, kan men aan dit zo waarachtige en menselijke werk niet verwijten.
Er zijn de laatste jaren meer jongeren-romans over het leven ter zee verschenen; ik noem Ave Caesar van Jan de Hartog, en Een Schip Vaart Uit van C. Borstlap. Er is ongetwijfeld over- | |
| |
eenkomst en verwantschap, maar de roman van De Geus, juist wijl hij zozeer buiten alle litteraire preoccupatie om gaat, mist b.v. het modernistisch procédé der korte zinnetjes van laatstgenoemd werk. En anderzijds is er de psychologie veel minder primitief in.
Willem de Geus heeft zich van de valse romantiek, overdrijving en sentimentalisme, waartoe het gegeven aanleiding zou kunnen geven, vrij weten te houden. Moge het hem gegeven zijn, te komen tot een verovering van de nodige ambachtelijke zuiverheid die, mits goed begrepen, aan zijn natuurlijke zuiverheid geen afbreuk zal hoeven te doen.
Ook als auteur is De Geus een autodidact, en, als gezegd een z.g. natuurtalent. Het is met dezen laatsten, moeilijk te definiëren term iets eigenaardigs. Wie zich tegen aesthetische taal en zienswijze schrap zet om regelrecht en zakelijk zijn persoonlijkheid in zijn werk tot uitdrukking te brengen, behoort tot de groep schrijvers, welke uit de school der Greshoff's, Du Perron's, Slauerhoff's enz. is voortgekomen en ook in de poëzie haar ‘Amsterdamse’ aaneengesloten formatie heeft. Voormelde richting nu heeft het uitschakelen van aesthetische overwegingen als programpunt. Blijft echter dit aesthetische spontaan vanzelf onbewust buiten spel, (waarmede natuurlijk nog niet gezegd is dat de vormgeving zonder worsteling veroverd wordt) dan heeft men te doen met een natuurtalent.
Dit dan is het geval met Willem de Geus. Zijn debuut Wilde Vaart, zagen wij hierboven, bevatte sterk autobiografische elementen en hoewel ook vele, zorgvuldig getekende, karakteruitbeeldingen in dit levende en sterke werk voorkwamen, berustten deze klaarblijkelijk op persoonlijke waarneming. Een ‘vie romancée’ als zijn tweede werk Piet Heyn moest dus de toetssteen zijn voor De Geus' vermogen tot een meer objectiverende werkwijze.
Die proef is geslaagd. In hoever de schrijver zich strikt of minder nauwgezet aan de historische juistheid heeft gehouden, ben ik niet bevoegd te beoordelen. Maar indien ik afga op den algemenen indruk van dezen roman, zou het mij niet verwonderen, als hij de waarheid (in dit verband een artistiek begrip) hoger had gesteld dan de (geschiedwetenschappelijke) juistheid.
Dat inmiddels de taak, die deze beginnende schrijver zich gesteld had, zeer zwaar was, is buiten kijf. Hij had genoeg ervaring van het zeeleven om ook hier weder met grote deskundig- | |
| |
heid spheer en milieu van dit scheepsbestaan weer te geven. Maar een historische roman is altijd een hachelijk, wat tweeslachtig ondernemen: enerzijds projectie van eigen visie, aan den anderen kant een de ‘fictie’ beperkende gebondenheid aan een aantal onveranderbaar vaststaande feiten. In zijn streven, Piet Heyn tegen den achtergrond van zijn tijd te zetten, is De Geus niet in allen dele geslaagd, daar de diepere menselijke en politieke stromingen uit die dagen te schetsmatig en vooral te weinig samenvattend behandeld zijn.
Maar de uitbeelding der hoofdfiguren is voortreffelijk, en dat Heyn ons vooral getoond wordt, niet in de eerste plaats als kaper van de Zilvervloot, maar in zijn zoveel belangrijker rol van grondvester van ons zeeleven, en dat hij daarbij overal psychologisch overtuigend is belicht, maakt dit boek in het bijzonder treffend. Wij zien een mens, een figuur, in forse, ruige trekken getekend tegen den achtergrond der oude Hollandse scheepvaart. Geen zoetelijke idylle of filmkitschige heldenlofzang werd het, ondanks een vromen inslag, maar een kloek boek dat ernst en eerlijkheid ademt, dat niet verbloemt, en waaruit de zilte zeewind u tegemoet waait.
1936; 1938
Willem de Geus, Wilde vaart. Den Haag, H.P. Leopold's Uitgeversmij., 1936
Willem de Geus, Piet Heyn. Roman. 's Gravenhage, H.P. Leopold's Uitgevers Mij., 1938 |
|