| |
Het actuele gevaar van het driftleven
Victor Otto Stomps is in de Duitse letteren een nieuwe naam, die tot nu toe slechts aan zeer enkelen bekend was door een particulier gedrukt werkje Die neuen Dinge (1929), en Der geheime Leierkasten (1932). Behalve een nieuwe naam, is hij een naam van het nieuwe Duitsland. Men leide hieruit evenwel allerminst af, dat deze merkwaardige kunstenaar zich, als de tallozen, in dienst zou hebben gesteld van een cultuurpolitiek program of een conjuncturele strekkingslitteratuur volgens de bekende leuzen. Niets is hem vreemder. Zijn werk is de levende getuigenis van een innerlijke noodzaak; deszelfs dichterlijkheid is uit reële psychische conflicten ontstaan en het kan niet los van zijn litteraire kwaliteiten beschouwd worden. Naar geest en onderwerp mist het alle nationaalsocialistische prae-occupatie en gaat het geheel van het zieleleven van den auteur uit, waarbij de buitenwereld der actuele ervaringen nauwelijks meer zijn aandacht heeft.
Behoudens - misschien! - een hoogst enkele figuur als b.v. Ernst von Salomon heeft Duitsland, na de z.g. ‘zuivering’ van zijn cultuur en de vervanging van de geestelijke vrijheid door een volgens vaste voorschriften tot stand gekomen, en dus schijnbare, litteraire conjunctuur-eenheid, nauwelijks ook maar één talent van enige betekenis opgeleverd. In den kleinen ro- | |
| |
man Die Fabel vom Peter Lech van Stomps echter is een kunstenaar aan het woord die, terzijde van den dreun van het koor diergenen, die uniform en gelijktijdig hun litteraire lesje zijn gaan opzeggen, inderdaad door iets van een vernieuwing, een nieuwen geest (tegen wat thans daarvoor doorgaat in!) is aangeraakt, wellicht (daar is hij kunstenaar voor) ongezocht en zonder dat hij het zelf weet. Want aan politiek (ook cultuurpolitiek), aan alles wat met een bewust program samenhangt is zijn werk vreemd. Meer dan de talloze Duitse auteurs die zich, op commando van een leuze, sinds den nieuwen koers uitsluitend en algemeen op het onderwerp ‘Blut und Scholle’ zijn gaan toeleggen, onthult ons juist deze jonge talentrijke schrijver iets van de geestesgesteldheid van iemand, die niet meer - gelijk het tot nu toe de grondpijler der Europese beschaving was - in den aan eigen rede en persoonlijkheid getoetsten maatstaf uitsluitend zijn zedewet vindt, maar zich aan dien maatstaf ontworstelt om voortaan zijn moreel bewustzijn alleen naar een soort van algemene gemeenschap te richten.
De titelheld, Peter Lech, is een gestalte, welke den verteller sinds zijn kinderjaren verwart en beangstigt in zijn dromen, een soort van demonische persoonsverdubbeling gelijk zovele stereotiepe dromen te zien geven. Dan komt echter deze man in de werkelijkheid van des vertellers leven - een reële figuur dus, in wien hij de kweller van zijn dromen herkent. Peter Lech, die enkele dagen bij hem komt wonen, blijkt een dief te zijn. (Ook dit wordt de verteller eerst in den droom gewaar, en daarna pas door de ongeveer gelijktijdig plaatsgevonden gebeurtenissen.) Hij komt hierdoor in allerlei ongelegenheden. Sterker dan deze verontrusten hem echter een zekere innerlijke verbondenheid met, gebondenheid aan Peter Lech dien hij, bij allen weerzin welken hij voor hem gevoelt, zoveel mogelijk tegenover zichzelf en anderen zoekt te rechtvaardigen en te sauveren. Van dit als zwakheid besefte meegevoel wordt de verteller eerst bevrijd, wanneer Peter Lech door de politie is gevat, en hijzelf zich van de waarschuwende betekenis bewust wordt, die zijn dromen over Peter Lech, ook in al die jaren vóór hij hem ontmoette, gehad moeten hebben.
De wijze waarop dromen, dagdromen en hallucinaties hier door elkander optreden zou aan het indrukwekkende boek van Alfred Kubin, Die andere Seite, kunnen doen denken. Maar het essentiële verschil is, dat hier de eigenlijke gang van het verhaal gegeven wordt van het plan der werkelijkheid uit. De grens tus- | |
| |
sen droom en leven blijft hier wel degelijk te ontwarren en de eerste is bij Stomps een soort van zinrijke commentaar bij het laatste, iets als een profeterend geweten. Meer dan met Kubin's roman moet men dan ook Die Fabel vom Peter Lech met Kafka's oeuvre vergelijken. Een ethisch postulaat en een onderzoek naar den diepsten grond van het schuldbewustzijn der ziel zijn beider uitgangspunt. De romans van den genialen jonggestorven Kafka, welke steeds weer als geheel enig en hoogst belangrijk in hun tijd erkend zullen worden, zijn echter zeer veel sterker. Van hoe grote waarde het werkje van Stomps ook zij, het mist de machtige, beklemmende strakheid van Kafka's stijl. Zijn schrijfwijze is bovenal gericht op het weergeven van overwegingen. Toch is ook zij moeilijk en vereist van den lezer veel inspanning, wijl in beknopte zegging zoveel is saamgedrongen. Het is Stomps' kracht intussen, dat hij niet, als bij Kubin, werkelijkheid en droom onmerkbaar en onontwarbaar in elkaar laat schuiven, niet, als Kafka, den droom uitbeeldt met den schijn ener aparte werkelijkheid, maar dat hij droom en werkelijkheid, hoezeer ineengrijpend, onderscheidend naast elkander handhaaft elk in zijn eigen gebied, op elkaar inwerkend, elkaar verklarend en beïnfluencerend. Een rijke ervaring in het observeren en verklaren van dromen staat hem ten dienste; de vele beschouwingen en overwegingen, waartoe zij hem aanleiding geven, hoe belangwekkend, doen
aan de litteraire gaafheid van zijn werk afbreuk. Zij verhogen de duidelijkheid, maar meer wetenschappelijk dan artistiek, en verminderen de suggestie.
Wat de droomgedeelten betreft, vindt men hier dan ook meer nauwkeurige, door getrouwheid treffende, exact waargenomen weergevingen, dan tot litteratuur geworden verbeeldingen, al kan men, met name wat de compositie van het gehele werk betreft, den schrijver een groot letterkundig vermogen niet ontzeggen. Zijn schrijfwijze is wat zwaar en zij vergt veel aandacht, niet wijl zij overladen zou zijn, maar omdat, als hierboven gezegd, in kort bestek zoveel is saamgedrongen. Het beschouwelijke element, hoezeer storend voor een aesthetische eenheid, is nergens in al te theoretische dorheid vervallen, maar in al zijn diepzinnigheid overal volop levend, want doorleefd, gebleven. Het aanschouwelijke element is zeer overtuigend door een groot doordringingsvermogen in de droomsymbolen, gelijk zij, uit de gegevens van de bewustzijnsinhoud door het onbewuste geprojecteerd, in hun verschijningsvorm voor de geoefende concentratie zijn vast te leggen.
| |
| |
Ik wil nog op een aantal factoren wijzen die zeer gewichtig zijn voor de in den aanvang bedoelde wezenlijke, aan de conjunc-tuur-verschijnselen onttrokken maar toch nieuwe elementen in dit verhaal. In de eerste plaats is daar dan de omstandigheid - men zal haar reeds uit de voorafgaande samenvatting hebben opgemerkt - dat Stomps zich welbewust tegen de opvattingen van Freud keert om die van Jung als basis te nemen.
Zijn afkeer van de diepte-psychologie is een bepaald aspect van het hedendaagse geestesleven, maar dan bovendien toch wel zeer karakteristiek voor Hitler-Duitsland. Al speelt de daar gepropageerde nieuwe cultuurrichting - ik herhaal het - voor den auteur bewust geen rol, en al zal hij ongetwijfeld de eraan ten grondslag liggende politieke richting, het nationaal-socialisme, haten, verafschuwen en minachten, toch moeten opvattingen als de zijne hem ongewild en onbewust mede in zeker opzicht tot wegbereider daarvan hebben gemaakt.
‘In de sluitrede van kletserige analyse der psyche heeft men geprobeerd, de verdienste van belangrijke mensen te verminderen, de fouten der anderen te begrijpen.’ In overeenstemming met Jung enerzijds, met den ‘nieuwen geest’ anderzijds, worden zowel het onbewuste als de ethiek beschouwd als iets collectiefs: ‘De nadruk zou teveel op het ik vallen, als deze vertelling alleen kon leven in de veronderstellingen van mijn eigen zwakheden en liederlijkheden, zij zou opzwellen in het gewichtig vinden van mijn persoonlijkheid en zou voor mijn vrienden en vijanden van geen belang zijn. De fabel ontstaat echter eerst door de leer, die zij ons allen geeft, de fabel van Peter Lech is slechts een voorbeeld (...)’. ‘Zo zullen dromen wel de uitdrukking van ons geweten zijn (...).’ Elders lezen wij: ‘Dat is een raadsel gelijk vele, waarop de wetenschap ons in verwarde, experimentele psychologie probeert te wijzen (...). Maar ik heb geen lust de schijnbaar geestelijke vergissing, welke mijn raadsel (...) zou kunnen verklaren, te ontleden. Ik wil den zin der geheime krachten van dit samentreffen niet in stukken snijden, het goddelijke, dezen magischen vloed van het vóórbeleven niet in kanalen dammen, waarin het bloed dezer stromen stagneert. De zin van ons leven is niet het inzicht in de afhankelijkheid van het onderbewuste weten, maar de overgave aan ons zelf, aan de uren waarin dit onverklaarbare weten ons verderbrengt of verderft’. Hier ziet men het voor het tegenwoordige Duitsland zeer karakteristieke heilig en mystiek verklaren van wat uit het onbewuste naar boven komt.
| |
| |
In sterke mate blijkt de auteur voor de veranderde Duitse opvattingen representatief, - zonder ze inmiddels bewust als nationaal aan te hangen -, waar hij als hoofdinhoud van het door hem uitgebeelde gewetensconflict zijn zelfoverwinning op zijn aangeboren humanitaire en redelijke neigingen neemt. ‘De onverstoordheid mijner wensen, steeds ook den vijand rechtvaardig te verklaren, zou men even goed als zwakheid kunnen betitelen. Maar het kan wellicht in veel mensen zo zijn, dat ze overwonnen zijn door den ziekelijken hang, in de anderen een hogere gerechtigheid te voelen.’ Eerst een uiteindelijk inzicht in de diepere betekenis van zijn gedroomd en doorwaakt wedervaren geven den verteller de kracht, zich van zijn ‘zwakkelijk meegevoel’ met Peter Lech, door de waarschuwende stem van zijn geweten, los te maken. Vermoedelijk heeft hij daarbij inmiddels gedeeltelijk in het als verwerpelijk ervaren meelij met Peter Lech ook iets willen uitdrukken als de zwakheid, het gevaar, het demonische en onsociale van zijn eigen persoonlijke instinctleven en onbewuste, door dezen Lech als typische dubbelfiguur gesymboliseerd.
De dichterlijke fantasie van V.O. Stomps heeft echter, - gelukkig voor haar artistieke waarde - deze laatste conclusies althans formeel onuitgesproken gelaten. Er valt veel te raden en er zijn ongewoon veel ontvankelijkheid en begrip nodig om dit diepzinnig en bijzonder proza nader te komen. Het is van onmiskenbare en in het tegenwoordige litteraire tijdsbeeld geheel apart staande betekenis. Van doorzichtiger schoonheid zal het worden wanneer de auteur, geestelijk gerijpt, zijn conflicten van nog groter afstand tot harmonischer eenheid verwerkt zal hebben, waartoe hij, een van de zuiverste vertolkers van een geschokt, woelend, pas omgewenteld geestelijk milieu, de innerlijke rust moge vinden... in zijn persoonlijkheid.
Wat in den twee jaar later verschenen roman, Die Fabel von Paul und Maria, gebeurt, is naar het uiterlijk gezien, zeer weinig. Weinig en van geringe importantie. Maar het is zeer veel, omdat de verhaalde geschiedenis niet om haar zelfs wil is gegeven, maar om de gedachtenspinsels welke haar overal en onmiddellijk overwoekeren. Toch heeft dit boek niets van een theoretisch geschrift of een wetenschappelijk betoog, hetgeen trouwens zijn artistieke dood geweest zou zijn. Het abstraheert, doch zonder abstract te worden. Want wel wordt (zwaar, ofschoon zonder vooropgezette zwaarwichtigheid), bij elk onder- | |
| |
deel van het simpele feitenrelaas, inplaats van naar zinnelijke, aanschouwelijke voorstellings-uitbeelding, gestreefd naar een benaderen van deszelfs wezenlijke en diepere betekenis in het wijder verband van leven en lot. Maar daarbij wordt steeds uitsluitend van het menselijke (niet wetenschappelijke) gedachtenleven uitgegaan, hetwelk in de gemoedstoestanden en -ervaringen is geworteld. Een boek van secundaire reacties dus, echter langs dien omweg niet minder in de menselijke emotie verankerd welke een der beweegkrachten van de kunst is. Daar inmiddels het zichtbaar beloop van het vertelde niet wezenlijk is, en eer een begeleiding van het wijsgerig bespiegelend element, dat de kern vormt, dan omgekeerd, acht ik mij ervan ontslagen, een exposé te geven van den gang van het verhaal. Dit boeit wel, doch alleen en uitsluitend om zijn innerlijken zin, en slechts van deze is schier voortdurend sprake.
Zelfs van de wijd zich uitstrekkende ideeënwereld van den schrijver kan ik intussen geen algemeen overzicht geven: dit zou een uitgebreide studie vereisen. Ik moet in dit bestek ermede volstaan, slechts enkele momenten eruit te belichten. Treffend komt vooreerst het curieuze procédé te zien, dat Stomp's relatie tot zijn personnages duidelijk maakt: hij evolueert mede met hun denkbeelden. Een voorbeeld. De inmenging van vreemden, van buitenstaanders - door middel van hun nieuwsgierigheid, vermoedens, wanbegrip, wensen - in het persoonlijk leven van anderen (die dus hun innerlijkste neigingen niet voldoende voor de buitenwereld verborgen kunnen houden), heeft een fatalen invloed op de laatsten en geeft voor hun lot den doorslag. Aldus ongeveer is de mening van den auteur, gelijk wij die leren kennen in den aanvang van het verhaal, en hij illustreert haar rijkelijk door den loop der feiten in den roman: twee mensen worden door dien invloed eerst tezamen gevoerd, en later, in hun huwelijk, ongelukkig gemaakt. Maar tegen het einde van het verhaal komt Pauli, hun dochter, wanneer ze voor een belangrijke beslissing staat, waarbij de noodzaak van het mededelen van iets persoonlijks haar met de bovengenoemde, ook door haar aangehangen mening in conflict brengt, tot de overtuiging, dat deze opvatting fout was. Want de invloed van anderer medeweten en inmenging moge de uiterlijke aanleidingen van ons lotsbestel raken, hem te beschouwen als den doorslag gevend is slechts resultaat van een verstandelijk ontleden, een aan het leven vreemd psychologisch afwegen. Immers, dien doorslag geven slechts de diepere krachten van onzen eigen
| |
| |
aanleg, onze eigen natuur. En nu deelt de schrijver ook deze veranderde opinie en verwijt zich, dat hij aanvankelijk mede in Pauli's dwaling deelde. Met hem, en Pauli, interpreteren wij nu de geschiedenis van haar ouders weer geheel anders, en ook de verder zich nog voordoende gebeurtenissen in het verhaal ontwikkelen zich volgens en uit de nieuwe mening. Deze houding van een schrijver tot zijn personen, delicater dan die van Gide in Les Faux-Monnayeurs, lijkt mij in hoge mate oorspronkelijk; ik althans heb haar nog nooit ontmoet.
Uit des kunstenaars schrijfdrang echter, niet uit overwogen betooglust, is dit, veel ontvankelijkheid en begrip vereisende, bijzondere proza tot stand gekomen, dan van onmiskenbare, in het huidige litteraire tijdsbeeld geheel apart staande betekenis is. Van zijn chaotische en afschuwwekkende Duitse wereld van heden is Stomps een der het minst door tijdelijke en dus voorbijgaande factoren bepaalde vertolkers. Uit een brief, dien de auteur mij schreef naar aanleiding van mijn beschouwingen over Die Fabel vom Peter Lech, kreeg ik den indruk dat hij, halt houdend voor de laatste consequenties van zijn psychologisch denken, deszelfs grenzen in de moralistische eisen der mensenmaatschappij wilde trekken; dat hij voorts, zich niet op de vastheid van een ethisch wijsgerig stelsel kunnende vastleggen, een romantisch standpunt inneemt, hetwelk hem als verteller in de gelegenheid stelt een waarde voor de samenleving te vertegenwoordigen. Hoe dit zij, veel meer nog dan de vorige is Die Fabel von Paul und Maria (het zij herhaald: zonder theoretisch betogenden opzet maar als levende litteraire gestalte) een bijna doorlopend requisitoir tegen de inzichten van Prof. Freud geworden, zozeer zelfs dat overtuigde Freudianen er stellig een ‘weerstand’ in zullen ontdekken.
Men leest b.v. dat ‘iedere vordering van het alles willende begrijpen menselijk intellect, dat zich in de toverwoorden der psychologie zou willen ontvouwen, een ongezond ontkennen verwekt, dat aan een bepaalde vaste levensformule ondergaat’. Elders stelt de auteur tegenover de ‘onmiddellijke aanschouwing van het wezen der menselijke verbindingen’ de ‘berekening’, ‘in den zin van de gevaarlijke handhaving van de analyse der psyche’; wij hebben, zegt hij, ‘in deze uiteenrafeling, gelijk zich tot ongeluk van deze grote wetenschap in onze eeuw steeds openbaart, de fundamentele krachten der ethiek’ van ons gewezen. Verderop wordt wederom ‘psychologisch inzicht’ als een gevaar voor ‘iedere ethische moraal’ voorgesteld. Men vindt
| |
| |
verder nog de ‘bedachte wijsheid der psychologie’ in tegenstelling genoemd tot Pauli's hart, dat ‘alle feiten’ verwerpt, die ‘tegenover zijn stuwenden bloedloop’ stonden, en bevindt zich daarmee in het centrum van een nieuw mysticisme, dat een bladzijde verder weer ‘de koude letters van het opgeslagen boek der wijsheid’ doet vergeten voor een ‘magisch eisende kracht’. Men leest van de ‘schijnbare juistheid van het psychologisch experiment’ tegenover den ‘stuwenden stroom van wakend bloed’ dat dit begrip ‘steeds overspoelt’; het ‘psychologisch afmeten en zoeken’ leidt elders tot een ‘onbiologisch’ overhaasten der jeugdervaringen. Ik zou kunnen doorgaan met dergelijke citaten; men vergelijke nog blz. 76 r. 10-7 v.o.; blz. 78, r. 3-7. Des schrijvers voorliefde voor het magische blijkt ook uit zijn in 1934 bij denzelfden uitgever verschenen bloemlezing van, meest volkomen onbekende, jonge Duitse auteurs, getiteld Das Leben.
Zoals ik reeds in het begin van deze beschouwing opmerkte, was voor V.O. Stomps in Die Fabel vom Peter Lech de zedewet niet meer een aan eigen rede en persoonlijkheid getoetste maatstaf; hij had zijn moreel bewustzijn naar de instemming van anderen, van de gemiddelde, algemene mening der gemeenschap gericht. Nu is het opmerkelijk te zien, dat de schrijver een stap verder gedaan heeft. Die Fabel von Paul und Maria toont die collectiviteit - de buitenwereld, ‘de mensen’ - juist als het storende element tegenover de zuivere, richting-gevende opwellingen van het individu. In het voorafgaand boek waren de onbewuste instincten een gevaarlijk, destructief element, en niet-individueel. Thans daarentegen wordt het driftleven, de stem van de intuïtie, juist strikt als het eigene der persoonlijkheid gezien, en met een reddende functie tegenover de intellectualistische ontleedzucht. Bekende klanken dit alles, uit het milieu van een levensgevaarlijke, de wereld met ondergang bedreigende horde, maar komend van een persoonlijk strikt integeren, fatsoenlijken kunstenaar, die de consequenties niet overziet en hen, die zijn opvatting tot caricatuur en gruwel maken, kent noch erkent.
Een aanklacht tegen Freud noemde ik dezen laatsten roman. Diens naam wordt weliswaar nergens genoemd, maar het is duidelijk dat hij overal als staatsvijand nummer één op den achtergrond dezer overdenkingen staat. Zelfs komt ergens de uitdrukking ‘de gevaarlijke golven der psycho-analyse’ voor, waarbij dit laatste woord in den letterlijken zin van ‘zielsontle- | |
| |
ding’ genomen moet worden, doch tegelijk als een dubbelzinnige woordspeling associaties met de leer ener bepaalde school van psychiaters wil suggereren.
In elk geval heeft Stomps den lezer de veiligheid van een in het instinct gewortelde mystische ethiek willen doen aanschouwen tegenover de gevaren en misvattingen van het intellect. Maar hij heeft daarbij vergeten dat juist volgens Freud de driften, (welke anders onsociale, onethische vormen zouden aannemen) door verstandelijke analyse worden bevrijd en gesublimeerd tot sociaal werkende krachten. Het gehele uitgangspunt van den schrijver is dus fout, en waarschijnlijk te wijten aan de gangbare opvatting ener door hem nog niet in al haar afschuwelijk-heid en verwerpelijkheid doorschouwde collectiviteit.
Dat een zo intellectuele, en steeds in beschouwelijkheid zich uitsprekend auteur als Stomps zich aanhoudend tussen den lezer en zijn personen stelt, spreekt wel vanzelf. Dit geschiedt zo welbewust en openlijk, dat het een intrinsiek deel van zijn schrijftrant vormt en nergens storend werkt: het hoort bij zijn hele conceptie. ‘Toch moet men noch over Maria, noch over Paul en den vreemde onrechtvaardig denken.’ De aardige voorbeelden liggen voor het grijpen, maar ik moet mij ten zeerste beperken. De lezer zelf echter vergelijke slechts de bewijsplaatsen op blz. 24, eerste alinea; blz. 35, laatste al.; blz. 38, tweede al. (zeer merkwaardig als eersten en vrijwel enigen keer, dat de schrijver ineens zichzelf als persoon in den roman doet optreden); blz. 40, reg. 8-5 v.o.; blz. 43, tweede al.; blz. 53, eerste al.; blz. 65, tweede al.; blz. 71, reg. 10-17.
De droom aan het slot is als droomwerkelijkheid, dus als naturalistische uitbeelding, bedacht, van te allegorische bedoeling, irreëel. Maar litterair en compositorisch is hij een zeer schone afsluiting van den roman.
De stijl van dit boek heeft den onmodern aandoenden, van auteurswege tussenbeidenkomenden, naar algemene beschouwingen en wijsgerig getinte sententies neigenden, breed en bedaard construerenden redeneertrant, welken men eer van het proza der Romantiek kent. Dat die algemene beschouwingen, welke ook den titel ‘Fabel’ verklaren en essentiëler, meer primair lijken dan de verhaalde voorvallen, de wegen van een oorspronkelijk, fijn en scherp denken gaan, verleent haar niettemin een hedendaags karakter. Vooral, waar dit denken tot een zielkundig inzicht voert, zo diep en tegelijk subtiel, dat men het zich in vroeger tijden, waarin een meer schematiserende psy- | |
| |
chologie in de letteren in zwang was, moeilijk kan voorstellen. Het zijn diepzinnige levenswaarheden, welke Stomps ons in rijke overmaat voorhoudt. Hij zegt ze zonder zwaar op de handse gewichtigheid, als argeloos, en zijn geraffineerd schrijftalent weet gecompliceerde denkvondsten in doorzichtigen eenvoud uit te drukken. Een eenvoud inmiddels, die door zijn ongelooflijk compacten inhoud spanning wekt en inspanning vergt: precies en toch rijk en flonkerend. Passages gellijk b.v. blz. 48 bevatten een meesterlijke proeve van beeldend-psychologisch proza.
Deze roman is een oefening in het doordringen tot de meest samengestelde bewustzijnslagen des menselijken gemoeds. De statisch geworden begripskristallisaties gevoelt men zozeer als het wezenlijke en belangrijke in dit werk, dat wanneer dan soms ineens een zin zich op het louter voortschrijden der feitelijke vertelling betrekt, dit eerder als een inbreuk en afdwaling aandoet dan omgekeerd. Dat het beloop der gebeurtenissen herhaaldelijk snel, haastig genoemd wordt, moet dan ook wellicht worden gezien als een poging van den schrijver, er een schijntempo aan te verlenen hetwelk tegen zijn vertragende naden-kelijkheid opweegt; anderzijds werkte de ‘schijn van oneindigheid’, waarbij jaren als minuten lijken (vgl. blz. 45 reg. 8-11) hier misschien eveneens mee.
Conclusie: een heel mooi boek - al vergt het aandachtige concentratie en inspanning - en een zeer belangrijk boek. Een waarmerk van zijn schoonheid is, dat het lezen een zo groot genot verschaft zelfs aan wie het, als ik, met de hoofdgedachten niet eens is. De, misschien niet eens bewuste, verwantschap van die gedachten met cultuur-opvattingen welke ik verfoei doet dan ook geen ogenblik twijfelen aan de zuiverheid, oprechtheid en oorspronkelijkheid waarmede Victor Otto Stomps ze, tegen zijn eigen psychologischen aanleg in, op zichzelf heeft veroverd, moeizaam worstelend, en moeiteloos tot een moeilijken, maar in den grond helderen litterairen stijl gesmeed.
1935; 1937
V.O. Stomps, Die Fabel vom Peter Lech. Berlin, Die Rabenpresse
V.O. Stomps, Die Fabel von Paul und Maria. Mit einer Titelzeichnung von Alfred Kubin. Berlin, Verlag Die Rabenpresse |
|