| |
| |
| |
Moord en eerherstel der burgerlijkheid
Welke dwaas heeft de dwaling ingang doen vinden, dat de landbewoner naïef, doorzichtig, primitief, argeloos, ongecompliceerd, eenvoudig was? Wie de werkelijkheid van het platteland niet kent, zou reeds aan de litteratuur het tegendeel kunnen ervaren. Niet natuurlijk aan het klassieke genre van den naturalistischen boerenroman van Zola, Hamsun, Streuvels, Buysse e.a. maar aan de modernen. Waar vindt men de genoemde eigenschappen in de boeren van Walschap? in de provincialen van Julien Green? in het onvergetelijk mooie, beklemmend indringende Das Verlorene Kind van Rahel Sanzara? in Folle Qui s'Ennuie van Robert Vivier, La Vie Continue van Benoit Bouché, het belangrijke Catherine Pecq van Emmanuel Robin, Taillis van René Guillot, La Brière van Alphonse de Châteaubriant?
Het platteland op de hierboven bedoelde, ouderwetse en eenzijdige wijze te zien berust, hoewel het, gelijk gezegd, een kenmerk der naturalistische school was, op een typisch romantische simplificatie van het leven. De werkelijkheid is anders; de acht het laatst genoemde auteurs hebben dat waargenomen, blijkens de zo gans andere conceptie van hun werk. Journée, de roman waarmee Claire Sainte-Soline debuteert getuigt van denzelfden, meer hedendaagsen kijk.
Hij behoort tot de werken - o.a. Dujardin, Joyce, Schnitzler, Lampe, Dekker schreven er zo - waarin het beloop van het verhaal in een bepaald kort tijdsbestek is beperkt; hier, gelijk de titel reeds aangeeft, van één dag. Een kenmerkend moderne geserreerdheid heeft de schrijfster aan dit procédé niet te danken, dat ligt niet in haar aard of stijl; maar toch wel een zekere overzichtelijkheid en harmonische afgeslotenheid van haar stof. Die stof, de geschiedenis van een moord, heeft zij op een voor een debutante waarlijk ongemeen rijpe en bekwame wijze beheerst. In een gierig dorpsgezin komt, uit een ver zeegehucht, een meer dan zeventigjarige tante inwonen, nadat haar echtgenoot, een zeeman, is gestorven. De man, oud politie-brigadier en secretaris van den burgemeester, is een op zijn instincten levende natuurkracht, onscrupuleus vrouwenjager, en met in verband daarmee een nooit opgehelderde misdaad op zijn kerfstok. De vrouw, die dit weet, maar deze door een toeval verworven wetenschap voor den driftig tyrannieken geweldenaar langer dan zeven jaar verborgen heeft gehouden, in haatdra- | |
| |
gende onderworpenheid, ten einde er op het juiste ogenblik haar voordeel mee te kunnen doen, deze vrouw leeft maar voor één ding: haar blinde, schier dierlijke liefde voor haar dochter. Die dochter is een fletse, sluike, indolente, onaantrekkelijke maagd van achtentwintig op wie, ondanks den niet geringen, door de moeder zwoegend bespaarden bruidsschat, nooit een huwelijkscandidaat en zelfs nooit een vrijer is afgekomen. Dit logge schepsel wordt ons als een vegeterend wezen, op den rand der zwakzinnigheid, geschilderd. Haar moeders enige gedachte is, haar toekomstig geluk te verzekeren, en nu een huwelijk uitgesloten schijnt, ziet
zij de enige kans daartoe in geldbezit.
Wanneer tante Mariette, die een huisje en 50.000 francs bij den notaris bezit, weduwe is geworden, wordt zij door het immorele stel (ook de moeder heeft geen enkele ethische rem en gapt b.v. onder de ogen van haar dochter kousen van het stalletje van den marktkoopman) ingepalmd, tot een testament ten gunste van Eugénie, de dochter, geprest, en voor alle zekerheid in huis genomen. Eenmaal geïnstalleerd, ver van haar geliefde zee waar zij zelf haar maaltje oesters placht te rapen, bij deze harde boerenmensen, in een kaal zolderkamertje met een slecht bed ondergebracht, op haar eten beknibbeld en honds behandeld, krijgt het oude mens begrijpelijkerwijs heimwee naar haar dorpje.
In een hevige uitbarsting, de eerste waartoe, na enkele maanden van geestelijke mishandelnig, het bangelijke, geterroriseerde oudje moed vindt, kondigt zij haar vertrek, nog dienzelfden middag, aan. Op dit ogenblik stoot Eugénie, niet zozeer uit woede over het geldverlies maar meer uit een dof instinct, een animale woede tegen het krakend, haar lethargische dromerijen verstorende stemgeluid van haar tante, deze het keukenmes in de keel.
Wanneer de vader op den doodskreet afkomt - om de dochter te redden laat zijn vrouw, die hij met het mes aantreft, hem in den waan dat zijzelf den doodslag bedreef -, krijgt hij, op zijn kwaadaardig verwijt, voor het eerst zijn eigen misdrijf van zolang geleden voor de voeten geworpen. Van nu af is hij medeplichtige der vrouwen, en zijn kennis en ervaring als oud-politieman helpen hem, de compromitterende sporen uit te wissen en een zelfmoord in scène te zetten. Hoewel hierbij vele onwaarschijnlijkheden ongecorrigeerd blijven, en alle buurtbewoners, bij wie Mariette zich had beklaagd, achterdocht koesteren, laten door psychologische omstandigheden, welke volkomen aanvaardbaar worden gemaakt, zowel de burgemeester als de tegen- | |
| |
woordige brigadier als de dokter als de officier van justitie na, ondanks hun argwaan, de misdaad op te helderen.
Eugénie echter is, door haar daad bevrijd, een ander wezen geworden: zij leeft voor het eerst een zelfstandig leven en gevoelt zich voor het eerst gerechtvaardigd. Van haar moeder, wier bestaan niets dan offers voor haar was en die dat laatste, grootste offer voor haar had willen brengen: de misdaad op zich te nemen, is zij nu geheel los; met haar vader, wien haar beheersing en efficiency bij het helpen verbergen der gevolgen een geheel nieuwe dochter openbaarden, gevoelt ze zich voortaan verbonden.
Aldus in het kort de gang van het verhaal. Dat verscheidene bijfiguren niet alleen, maar geheel het dorpsmilieu, met al de kleine en kleinzielige toestanden en de potsierlijke politieke beroeringen daarvan, daarbij bovendien nog tot duidelijk leven komen is reeds een aanwijzing dat de roman, gelijk ik al in den aanvang te verstaan gaf, niet die geconcentreerde strakheid bezit welke een typisch hedendaags kenmerk betekent. Maar wat doet dit ertoe, waar toch het zieleleven der personen zonder cliché en wel degelijk met de psychologische verdieping van onze dagen is benaderd? Eer lijkt het een verademing, eindelijk weer eens een auteur te ontmoeten ‘pour qui le monde visible existe’. Want er is bijna geen bladzijde van dezen roman, welke niet van natuurgevoel is doortrokken. Met hoeveel liefde en aandacht heeft Claire Sainte-Soline het boerenland met haar ogen veroverd. De schrijvers die een diepe kennis van de menselijke ziel hebben en daarbij ook nog kunnen ‘zien’ worden schaarser. De zorgvuldige descripties in het boek zijn uit een klaarblijkelijken en onloochenbaren ogenlust, een lust in het kijken, ontstaan. Toch doen ze nergens aan als overbodig aanhangsel. Want steeds hangen ze samen met den geest en de actie van het menselijke element in het verhaal. De zinsindrukken dienen hier om de spheer van den roman te situeren.
De nauwe, unifiërende samenhang van het psychische en zintuiglijke is in hoge mate typisch voor het feit dat de auteur een vrouw is. Dit boek is als het ware met het lichaam geschreven. De psychotische figuur van Eugénie - gelijk de andere met sprekende maar sobere lijnen neergezet - zou ons nooit zo ten volle begrijpelijk zijn geworden, als niet allerlei zuiver physiologische factoren haar ten zeerste mede moesten verantwoorden. Van het postnaturalisme heeft de schrijfster, hoezeer ook met in acht neming der juiste proporties en geenszins met overdre- | |
| |
ven nadruk, overgehouden, de gewaarwordingen evengoed als de observatie te doen meespreken. Het begrip voor het pathologische is daarbij, in dezen vorm althans, wel degelijk een verworvenheid van onze eigen dagen. Het was dit begrip dat ook bij de hierboven vermelde auteurs, verwant aan deze begaafde debutante, een nieuw, getrouwer, geschakeerder en vollediger beeld der psyche van provincialen en boeren mogelijk maakte. Al deze elementen hebben Journée tot een vol, rijk en levend boek gemaakt, dat aanstonds treft omdat het tot het besloten gebied van ons verbeeldingsleven weet door te dringen. De stijl is vlot en gevarieerd van woordkeuze, zonder opzettelijkheid, maar ook niet altijd smetteloos (p. 33: 'Na het zaad gezaaid, de jonge plantjes uitgezet te hebben, stond de sla in het bed).
Maar dat neemt niet weg, dat wij hier te doen hebben met een debuut, waarin een meer dan gewoon talent tot uiting komt, wars van goedkope of minderwaardige middelen, zonder zucht tot opzichtigheid en reeds met een sterken greep op de realiteit en op het métier van het schrijven.
De tweede roman van Claire Sainte-Soline, D'une Haleine, is het verhaal van een gewoon vrouwenleven. Arbeid, geluk, huwelijk, gezinsleven, zorgen, dood, ziekte, liefde - en de continuïteit van dit alles, welke het leven uitmaakt. Noch bijzonder moedig, noch bijzonder laf gedragen, maar gelaten en zonder veel nadenken aanvaard met de intuïtieve en misschien bij uitstek vrouwelijke wijsheid, die de menselijke lotservaring als een algemene noodzakelijkheid doet erkennen. De feiten zijn een willekeurige, onopmerkelijke variant op millioenen dergelijke feiten uit millioenen dergelijke levens, en men vraagt zich af, welke men, in de ononderbroken veelheid, zou moeten releveren om deze levensgeschiedenis na te vertellen. Het een is niet belangrijker of onbelangrijker dan het ander. Ze zijn, althans op zichzelf, voor het verhaal niet essentieel, anders was dit verhaal niets.
Dit tot in minutieuze details verhaalde leven bevat niets bijzonders; het bijzondere is, dat het toch weet te boeien. Merkwaardig of psychologisch uitzonderlijk is het zieleleven van geen der vele optredende personen, die wij niettemin zo duidelijk voor ons zien. Psychische afwijkingen, felle, duistere hartstochten vond men wel in den voorafgaanden roman van deze schrijfster. Dit op geheel verschillende wijze - niets liet dezen verrassenden ontwikkelingsgang voorzien - eveneens uitnemende
| |
| |
tweede boek echter gaat over geen enkele raadselachtige uitzonderingsnatuur.
Terwijl dus het gegeven banaal is, is het ook niet de stijl in engeren zin, welke dit werk zijn waarde geeft. In de volheid van al deze kleine levens, het uitgewerkte van deze kleine gebeurtenissen, mist men, evenals in Journée, samenvattende strakheid. Eerder is het de toon, welke allengs dit werk zo treffend maakt, de toon waarin zo typisch vrouwelijk de psychische en de zintuiglijke ervaringen ononderscheiden dooreenklinken, en waarin de onbewuste wijsheid stem vindt van de eenvoudige vrouw Marguerite, die, zonder daar ooit een theoretische of abstracte formulering voor te zoeken, zo heel veel van het leven begrepen heeft.
Doch de schrijfwijze van D'une Haleine moge zonder enige speciale, voelbare stylistische preoccupatie ontstaan, en niet geserreerd zijn, direct is zij wel. Hoe tekenend is niet, wat Marguerite over haar vader opmerkt: ‘als hij u goedendag zegt, is men niet zeker dat men geen bevel heeft ontvangen.’ Wanneer ze zegt, dat van al de slechte behandeling, van haar stiefmoeder in haar kinderjaren ondervonden, zij en haar zusters en broer geen kenteken hebben overgehouden, voegt ze er naïef aan toe: ‘soms vraag ik me af, of ik nu niet, zonder het te willen, overdrijf; maar neen...’. Een klasgenootje in het klooster heeft haar ogen zo dicht bijelkander, dat ‘ze hadden vergeten een plaats voor den neus over te laten’. Nuchter, zonder idealisering of valse romantiek, en kenschetsend voor de zoëven bedoelde eenheid van het psychische en het sensitieve, is een uiting als deze: ‘Van mijn leven in het klooster is mij, met de pianolessen, de herinnering aan wat wij te eten kregen het meest bij gebleven’.
Niet alleen voor die kinderjaren geldt dit laatste overigens. De kleine, zeurige beslommeringen des dagelijksen levens, en vooral de keukenaangelegenheden - koken, menu, eetlust, aard der spijzen, hun bereiding, feestmalen bij speciale gelegenheden, hoeveelheid en kosten van eten en drinken - worden ons steeds met een zo ongewone precisie meegedeeld, dat men zich, vooral als man, verbaast hoe deze herinneringen de hoofdpersoon na zovele jaren zo nauwkeurig konden blijven occuperen, op een gelijk plan, lijkt het wel, als vreugde en smart, geboorte en dood. Hetzelfde geldt voor het uitvoerig en burgerlijk huishoudelijk gebabbel over de kinderen, hun kwaaltjes en kleertjes en spelletjes.
Maar het is tenslotte dan ook een volksvrouw die spreekt. En
| |
| |
juist dit maakt daarom haar gedachtengang volkomen aannemelijk. Samen uit al die kleinigheden heeft de schrijfster Marguerite's beeld opgebouwd als onscheidbaar deel van de stromende werkelijkheid van het leven. Altijd juist gezien, zonder algemene bespiegelingen, zonder naturalistischen lust in beschrijving om haar zelfswil, zonder andere aesthetische bijgedachte dan zo nauw en nauwkeurig mogelijk de innerlijke en uiterlijke levenswerkelijkheid in haar simpelste, meest ongewijzigde wezenheid te benaderen en - misschien de allermoeilijkste litteraire taak die bestaat - weer te geven. De begaafdheid, daarin, van Claire Sainte-Soline doet zich het beste hierin kennen, dat deze in abstracto banale en hoegenaamd niet bijzonder belangwekkende realiteit ons zo volkomen in haar concreetheid gevangen houdt, dat men geen ogenblik komt te denken aan de technische middelen, welke zij daartoe heeft aangewend. Deze kunstige ongekunsteldheid ligt ook in den verhaaltrant; dit leven is in één adem, ‘d'une haleine’, vertèld, niet neergeschreven: ‘Als ik vertel, komen de herinneringen en de zinnen worden vanzelf gemaakt, maar zodra het erom gaat, woorden op schrift te stellen, wordt mijn geest doezelig, ik krijg een trekking in mijn arm, een ondraaglijke moeheid in mijn hele lichaam’.
Zijn die herinneringen ten slotte toch te weinig selectief behandeld? Het is nog zeer de vraag. Ik sprak hierboven over het typisch vrouwelijke van dezen roman. Misschien nog meer dan dat is zijn mentaliteit typisch Frans. In ieder ander land, in de eerste plaats in het onze en eerst recht in Duitsland, zou dit boek hopeloos burgerlijk geworden zijn. Zwaar, vet, materialistisch, smakeloos. Nu echter is het een wonderlijk staal van volkomen onburgerlijk weergegeven burgerlijkheid. De Latijnse geest geeft hier als het ware een door de traditie gegroeide heiliging en eeuwigheidswaarde aan de kleine gezinsdingen, die voor millioenen lieden uit den kleinsten Fransen middenstand met ‘le respect humain’ samenhangen, en een eigen waardigheid verkrijgen welke het banale en materiële in de spheer van het zieleleven plaatst. De duurzaamheid en belangrijkheid van een ‘gewoon’, niet ‘gribelnd’, blij-moedig, geresigneerd, eenvoudig, zeer aards leven onder een heldere lucht, de doorzichtigheid en noodzakelijkheid van het vulgair banale, welke het kleine groot maken - ziedaar het besef, dat aan dit boek zijn kracht en betekenis heeft gegeven, een besef, dat niet aan de lotsbestemming van één mens kon ontspruiten maar gedragen wordt door
| |
| |
een volk. Het Franse, - dat voor ‘gewoon’ en ‘gemeenschappelijk’ één woord heeft! De poëzie van het nuchtere, iets daarvan, en meer dan hier, gaf het nog altijd prachtige Marie-Claire van die andere vrouw, Marguerite Audoux. Die dichterlijkheid, in den gewonen aesthetischen zin, is bij Claire Sainte-Soline in veel mindere mate te vinden, al doet haar boek toch even aan het genoemde denken. Van de geestesgesteldheid der simpele, nederige Franse volksvrouw met haar werkelijkheidszin heeft zij ons echter een niet minder merkwaardig aspect getoond in dit glorieuze eerherstel van het burgerlijke.
1935; 1936
Claire Sainte-Soline, Journée. Prosateurs Français Contemporains. Paris, Les éditions Rieder, 1934
Claire Sainte-Soline, D'Une haleine. Récit d'une femme du peuple de Paris. Prosateurs français contemporains. Paris, Les éditions Rieder |
|